dinsdag 17 februari 2009

Karel Doorman (2004)


‘Ik val aan, volg mij’

Hoe was het ook alweer? We schrijven ’40-’45 en na de moffen hadden nu ook de Jappen ons de oorlog verklaard. En daar gingen wij dan tegen vechten. Wij, dat waren de geallieerden, de goeden natuurlijk. En toen kwam er een Slag op de Javazee en was er een koene admiraal, op een vlaggenschip, en die zag de snode vijand, in totáál overtal, en die zeeman riep tegen zijn matrozen ‘Ik val aan, volg mij’. De Ruyter, zo heette dat schip (naar vroeger), en de held heette Karel Doorman. En nadat hij zijn woorden uitgesproken had, richtte hij zijn kanonnen en toen ging hij zonder vrees kopje-onder, met nog wel duizend man.
Dit verhaal ging rond op lagere scholen. Sommigen kenden de datum, 27 februari 1942, en wisten dat de held eigenlijk de functie van schout-bij-nacht vervulde. Minder leerlingen situeerden de strijd, ver weg toch, rond de toenmalige kolonie Nederlands-Indië. Een enkeling voegde eraan toe dat Doormans opponent de naam Takagi droeg. Maar die wijsneus was een uitslover. Die had wel erg goed naar de meester geluisterd, wat niet meeviel, want de strekking was dat Kareltje Doorman, met alle respect voor zijn dapperheid, zich niet echt optimaal had voorbereid – hij sleurde zijn mannen mee in de ondergang!
Zelf ontdekte ik pas onlangs dat Ik val aan, volg mij niet de titel is van de autobiografie van Bush junior maar van een boek over ‘militaire blunders van de twintigste eeuw’.
Daarvóór was mij al wel eens verteld dat de wereld gecompliceerder in elkaar steekt dan het lijkt. Karel Willem Frederik Marie Doorman, net als Hitler geboren in 1889, wilde op de Javazee louter zijn eskader sparen. Maar uit Washington had het opperbevel gedonderd het strategisch gewichtige eiland tot het uiterste te verdedigen en zijn chef, luitenant-admiraal C.E.L. Helfrich, droeg hem op de Japanse invasievloot aan te vallen. Doorman vroeg daarop om luchtsteun, maar die zou godsonmogelijk zijn. Feitelijk was er dan nog niets aan de knikker geweest, want ter plekke bleek het geallieerde eskader ongeveer even groot als het Japanse. Zíj kon echter rekenen op luchtsteun. Ook had de American-British-Dutch-Australian-Command, waarover Doorman de tactische orders moest uitvaardigen, te kampen met een gebrekkige seincommunicatie. Zodat hij op de Javazee heel wat commando’s diende te geven, waaronder ‘All ships follow me’. De slag duurde in totaal zeven uur; Doorman zelf lag reeds na anderhalf uur met kruiser en al bij het plankton. Wel werd hij een paar maanden later postuum tot ridder geslagen in de Militaire Willemsorde.
In Fredy Neptune van Les Murray, waar een zeer zeevaardig persoon oorlogen ziet beslechten, staat: ‘Jammer dat je wat je laatste woorden kunnen zijn niet eenvoudig maakt / voor een eenvoudige luisteraar.’ Daarom houdt mijn oor zich graag bij de zeer vrij vertaalde, diets klinkende variant van Doormans saga. Temeer omdat de komma in ‘Ik val aan, volg mij’ twee houdingen jegens de werkelijkheid van elkaar lijkt te isoleren. Je zou die kunnen hechten aan evenveel hoofdfiguren uit een legendarische roman van een man die bij een andere zeeslag, die bij Lepanto in 1571, volgens de één zijn hand verloor en volgens de ander er slechts aan gewond raakte.
De eerste houding, waarbij het accent ligt vóór de komma, volgt het lagereschoolverhaal op de voet. Je kunt dat verbinden met de figuur van Don Quichot. Volgens de reproductie van Cervantes’ roman vecht hij tegen windmolens. Doorman wordt dan een lijder aan zuiverheidswaan. Hij gelooft in iets waarvoor hij, tegen elke realistische inschatting van winstkansen in, zijn stinkende best doet. Hij valt aan, voorop in de strijd voor zijn goede, grote zaak die gepersonifieerd is in het verheven damesidool Dulcinea. Onophoudelijk draait de gebedsmolen van zijn permanente innovatie. De stuntelaar vertrouwt op maakbaarheid! Ziet hij dan niet dat de aarde rustig doordraait, overschreeuwt hij zich niet, vals zelfs als een raaf? Om zo iemand kun je lachen, je kunt zijn altijd wat beschamende wapenfeiten ook verzwijgen of je kunt er zo’n beetje bij in de buurt blijven hangen omdat het, eerlijk gezegd, wel iets hééft, zo’n levensinstelling zonder zichtbare twijfel. Zonder de blutsen op te lopen dan.
De tweede houding, waarbij het accent ligt achter de komma, valt te plakken op de figuur van Sancho Panza, die zich wel bewust is van tot hoe ver iets mogelijk is en waar en wanneer dus Operatie Bakzeil van start gaat. Hier doemt vermoedelijk de pragmaticus op die Doormans ‘volg mij’ ampel overweegt. En voor die haalbaarheid moet hij vooral scherp op anderen letten, want hij is met veel inborsten. Zo kent hij per definitie een vertraging in zijn denken en handelen, en heeft warempel wel iets van een papegaai. Hij ageert niet, hij reageert. Van de mooie principes van de Don voor het algemeen belang vreest hij bijvoorbeeld dat ze tot heel pijnlijke gevolgen kunnen leiden bij de enkeling. En die beschaafde praat van Dulcinea is pancake over nuffig egoïsme, dat zegt toch iedereen. Heden ten dage weet hij dat ‘de jaren zeventig’ passé zijn of dat elk politiek systeem al sinds 1989 zijn failliet heeft bewezen. Dat heeft hij bovendien gezien of gelezen.
Laat Don Quichot het niet horen! Dat soort nieuwsgaring zou hij aan de hoogste wiek van zijn windmolen knopen. En herinnert hij het zich goed dat de criticus (critici) het in die gewraakte jaren zelf wél met hem eens was? Betekent dit dat de mens is veranderd of de tijd? Maar indien de Don nu leefde, zou hij met zijn eigenwijze kop vast denken dat veel gebezigde epitheta voor Panza’s bronnen als ‘kritische journalistiek’ en ‘onafhankelijke media’ proeven waren van een contradictio in terminis.
Descartes stelde ooit: cogito, ergo sum. Een mooi idee, maar heden ten dage wellicht niet erg realistisch meer. In een weinig opwekkend, maar geenszins heel erg onbelangrijk boek nam ik onlangs kennis van het zogeheten nouveaucartesianisme. Het zou berusten op een ‘Ik praat na, dus ik besta.’ Leuk gevonden, wat dichter bij de werkelijkheid al, maar wie durft er nog een ik te zijn? Ik denk dat de auteur, met alle respect, in zijn snuggerheid alweer achterhaald is. Descartes’ adagium zou op doormaniaanse wijze dringend moeten worden gehermoderniseerd: ‘Wij volgen, dus wij bestaan.’

De Morgen, 19 december 2004

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.