donderdag 5 februari 2009
Laden en lossen. Confrontaties (2006)
ISBN 90-77503-53-6, 317 blz.
Boekverzorging: Martien Frijns
Als ik het goed begrijp, is het aardse leven het ware niet. Het is efemeer, oppervlakkig, onaf. Tot het hart ophoudt met tikken, bewegen we ons in voorbereiding op de eeuwigheid in de Dichotomische Herberg – hemel of hel: twee letters markeren werelden van verschil. Wie aan deze tot geloof gepromoveerde constructie waarde hecht, kan inzinkingen van elke tijdspanne op aarde trotseren. Kinderen horen al dat wie zoet is lekkers krijgt en wie stout is de roe. We hebben intenties bij wat we op aarde doen, verrichten handelingen die als een vlucht naar voren het soortelijk gewicht van onze eeuwigheid voorspellen.
De constructie investeert. Ze biedt troost voor onze onveiligheid, voor de ziel lonkt een beter bestaan. Dat maakt, als ik zonder honger vanaf mijn comfortabele stoel tenminste helder denk, offers voor god of vaderland (een staatsgrens kent ook devotie) bijna egoïstisch: Simson kon gerust pilaren omwerpen, Trotski en Allende konden met een zuiver geweten worden geliquideerd. Van martelaar over revolutionair of contrarevolutionair agent tot kamikazepiloot, men is graag bereid het vlees onvoorzichtig maar doelmatig op te geven, de heerlijkste maaltijd wacht. Voorbereidend leven impliceert een supplement. Hetgeen nu ontglipt, komt er strakjes aan. Noem ik het leven op aarde A, dan laat de gang naar vervulling vol gerechtigheid zich vastleggen in een fijne B. Het glimpt daar nogal. Een weinig rooskleurig heden wordt door een glorierijke toekomst of een gerestaureerd verleden gecompleteerd. In dat andere tekent zich een zinvolle gesteldheid af, een heilstaat. Het andere is de essentie.
Kunnen onze daden en gedachten tekenen bevatten, uiteindelijk beschikt een hogere instantie of een utopie. De wijsheid die daaruit sijpelt, is onmetelijk en apodictisch. We moeten ons neerleggen bij Het Oordeel. Bezwaarschriften worden niet in behandeling genomen. Hooguit kunnen we trachten de tekenen te onderkennen en vervolgens te duiden, of zoals het in Marsmans Tempel en kruis staat: ‘het palimpsest van het gemene leven/ dat hij ontraadselen moet en lezen als een gedicht’. De aard van die arbeid is decoderend. Met deze term begeef ik me in literatuur, of misschien: in het beeld dat de kunstvorm aankleeft. Nijhoffs adagium ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ mag uit de twintigste eeuw stammen, het lijkt representatief voor de wijze waarop teksten lang zijn benaderd. Interpreteren steunt dan op ‘ergens iets achter zoeken’. Vandaar de gewichtige rol die aan beeldspraak in het algemeen en metaforen in het bijzonder wordt toegekend. Michael Riffaterre stelde bijvoorbeeld: ‘a poem says one thing and means another.’ Dit uitgangspunt ligt ten grondslag aan veel waardevolle poëzieanalyses, in een hermeneutische cirkel. Ze openbaren de latente uit de manifeste inhoud. Parallel aan het dubbeltraps leven van de gelovige of de utopist is lezen dan het ontsluiten van een essentie.
Riffaterres overtuiging correspondeert met die van een ongeoefende poëzielezer. Geef deze een gedicht, en hij zal bij wijze van captatio volhouden onmogelijk te weten ‘wat er allemaal achter zit’. Er zijn geoefender lezers die het bij al die wetenschap te bar wordt en die, soms denigrerend, soms kribbig, gewagen van ‘cryptogrammen’ of ‘labyrinten’. Dan gebruiken ze op hun beurt een metafoor en brengen een opvatting te berde over wat literatuur voor hen is, respectievelijk een oplossing of een uitgang.
In het verlengde van deze leeshouding ligt een minstens zo zwaar gevoelen over het schrijven. Oscar Wilde schijnt te hebben beweerd dat alle slechte poëzie oprecht is. Met andere woorden, goed schrijven is ten minste een omtrekkende beweging maken. Volgens de retorica zal dat oprechter overkomen. Inderdaad dempte Multatuli in Max Havelaar zijn persoonlijk en sociaal misnoegen via allerlei kaderverhalen, om het pas in de vlammende peroratie, als ware het een fabel, expliciet aan de oppervlakte te laten komen. Dat tekstbezorger en advocaat Van Lennep juist dat slot wilde wegkappen, had een politieke reden, maar toch ook een esthetische. Evenzo neigen sommige dichters ertoe zich onbeschroomd uit te spreken in frases als ‘Ik hou van jou’ en ‘Ik mis je zo’. Wie verder wil in de poëzie zou eerst afstand van de emotie moeten nemen, haar ordenen en sublimeren en vervolgens ‘in de vorm’ iets blijvends teruggeven. Of in de woorden van Max Havelaar: ‘dat, wat verdichtsel is in ’t byzonder, waarheid wordt in ’t algemeen.’ De lezer ziet zich dan geconfronteerd met een raadsel of parabel, waaraan het eeuwige geheim – Jeugd, Ouderdom, Dood – of de wijze, troostvolle les ontfutseld kan worden. Hij weet zich ook verbonden, alsof boeken lotgenoten scheppen.
Uiteraard hoeft het verhullen niet zo mamzelgelijk te zijn als ik het voorstel; een ellips is geen literaire noviteit en voor Leopold hield de voltooiing van een gedicht ook de bewapening in tegen de interpreterende lezer. Maar als ik het blijf bezien in termen van effect, staat het misschien niet op zichzelf. Efficiëntie hoort tot de fundamentele waarden van de westerse cultuur, net als eenvoud, en bescheidenheid siert de mens, overdaad schaadt, enzovoorts. Men moet dus trachten met een optimaal rendement beroering te scheppen, zij het niet rechtstreeks. Zo wordt het begrijpelijker dat schrijven schrappen heet te zijn, want less is more. Dat zei Mies van der Rohe, en die had het van de Victoriaan Browning, maar ik meen dat hier dogma’s de boventoon voeren die veel verder teruggaan in de tijd.
Het draait om een betekeniszwangere spanning, die ook door verzwijgen op te wekken valt. Zelfs Susan Sontag bericht in haar befaamde pleidooi uit de jaren zestig voor vrolijke en superieure oppervlakte dat in een kunstwerk de momenten met de grootste potentie vaak de stiltes zijn. Die strelen de recipiënt in zijn gevoel een zintuig voor het wezenlijke te bezitten, terwijl bijvoorbeeld de luidruchtigheid van kitsch dat verstiert. Verfijnd hebben we het over de kunst van het weglaten waarvan, zeker voor wie de vorm bij voorkeur de inhoud weerspiegelt en die dus het principe van iconiciteit huldigt, de witregel wellicht de fraaiste of aangrijpendste belichaming is. De recipiënt kan vervolgens aan de gang om te completeren, om B te maken uit A.
‘In Wagenborgen stond een gekkenhuis.’ Zo opende Marc Kregting in 1998 voor het tijdschrift De Gids de rubriek Laden en lossen. Zijn onderwerp was recente poëzie, en dat vatte hij ruim op: als bij natuurwet in de ramsj te vinden bundels van theatermaker B. Zwaal, een gedicht van voetbalinternational Wim Jonk voor een verongelukte vriend, het naar verluidt op achterhaalde leerstellingen gebaseerde oeuvre van Lidy van Marissing, een songtekst van Doe Maar... Wikkende analyses, tot aan de breedte van een gedachtestreepje toe, konden gepaard gaan met uitvallen naar het literaire klimaat. Na enige tijd begon Kregting eveneens aan andere bladen bij te dragen.
Eindelijk gaan nu zijn stukken – ook over bijvoorbeeld Ramsey Nasr, Tonnus Oosterhoff, Mustafa Stitou en Frida Vogels – met elkaar in debat. Kregting heeft de kans aangegrepen om inzichten te actualiseren en te politiseren. Bovendien voegde hij noten toe, die ditjes en datjes uit eeuwen geestesgeschiedenis oprakelen. Wel ontstaat er zo bijna een tweede boek en rijzen er nieuwe vragen. Is ‘zich’ in de huidige poëzie te vergelijken met ‘feel’ in de popmuziek? Wat moest Herman de Coninck met Johan Cruijff? Was Jezus een dadaïst? Niet vaak wordt, bij een ooit vanzelfsprekend engagement, een ongeloof in de kracht van poëzie met zoveel koppigheid bezworen.
‘Onvolprezen’ (Arnoud van Adrichem, DWB)
‘Hij houdt de gedichten zorgvuldig tegen het licht, keert ieder woord om, proeft de sfeer en houdt de context in de gaten. Vooral als je het werk van de besproken dichter goed kent, is het een genot om met hem mee te lezen. (…) Maar Kregting wil daarnaast die “ruisende dialoog tussen wereld en mens” op gang brengen. Hij probeert althans in elk essay de houding van de dichter tegenover de werkelijkheid te analyseren. En daarbij verliest hij de zorgvuldigheid uit het oog. (…) Het strooien met verwijzingen maakt de bundel onnodig elitair: de artikelen lijken alleen bestemd voor een publiek dat iets weet van poëzie én van continentale filosofie. Maar ook dat clubje zal niet onder de indruk raken van onbeheerst gehanteerde belezenheid. (…) Deze essaybundel heeft dus twee gezichten: de fantastische lezer en de ronkende huiskamerfilosoof. De lezer kan je ideeën over een dichter voorgoed veranderen, de filosoof staat daarbij hinderlijk in de weg’ (Bas Belleman, Trouw)
‘Teksten over poëzie kunnen ondoorgrondelijker en tegelijk helderder zijn dan... dan poëzie’ (Chrétien Breukers, De Contrabas)
‘de zwierige dichter-essayist Marc Kregting (…) in zijn typische gebalde, meerzinnige stijl’ (Bert Bultinck, dS Weekblad)
‘Hij is het type essayist dat zowel associatief als analytisch te werk gaat. Zijn idioom is ontleend aan de literatuurwetenschap in de ruimste zin van het woord, vandaar dat het wel eens minder helder en toegankelijk kan zijn voor niet-ingewijden (…) het wemelt van de namen: hier is een prettig gestoorde omgevallen boekenkast aan het woord (…) voor de doorbijters onder de poëzieliefhebbers' (T. van Deel, nbd Biblion)
‘Het is veelzeggend dat Kregting deze kritiek citeert op zijn virtueel archief’ (Hans Demeyer, Vlaanderen)
‘Met een duizelingwekkend notenapparaat vormt dit boek een schatkamer van relevante literaire opvattingen en beschouwingen. Marc Kregting heeft zijn literaire kennis met zorg en onderscheidingsvermogen, maar vooral met veel ambitie geladen’ (Remco Ekkers, Poëziekrant)
‘Deze essayist scherpt uw lezen aan, hij richt uw blik op de wereld en verfijnt uw gevoel voor poëzie’ (http://www.hansgroenewegen.nl/)
‘Het register blijkt een godsgeschenk (…) Wie zich niet laat afschrikken door Kregtings associatieve dwaalsporen zal ontdekken dat Laden en lossen een zeer rijk boek is (…) In tegenstelling tot Kregtings eerder verschenen Zij zijn niet van Jeremia (2004) ontbreekt hier gelukkig de azijnsmaak. Voor de uitgeverswereld heeft Kregting dan misschien geen goed woord over, de poëzie gaat hem oprecht aan het hart. Helaas leidt dit niet tot een helder poëticaal standpunt’ (Dafne Jansen, Spiegel der Letteren)
‘Kregting kan prachtig invoelend en indenkend gedichten lezen, elke schrijver zou wensen dat zo iemand met hem mee las (…) Van het taal- en het leesplezier dat de auteur uitstraalt raak ik enthousiast, maar tegelijk raak ik de draad kwijt bij zoveel lol. De stijl lijkt op een hond die tegen almaar tegen de bezoeker op blijft springen’ (Tonnus Oosterhoff, nrc Handelsblad)
‘een voorliefde voor wat ik alleen maar als mystificatie kan zien: de soms simpele waarheden die hij debiteert en de af en toe voor de hand liggende constateringen die hij doet tot iets nodeloos ingewikkelds maken door een stijl die ongeacht wat ermee wordt gezegd, alleen maar uitdrukt: ik conformeer me niet, ik conformeer me niet, ziet u? ik conformeer me niet’ (Marc Reugebrink)
‘stilistisch is Kregtings taalgebruik uitdrukkelijk verzorgd, meestal subtiel, soms hilarisch, beeldend sterk en/of verrassend, maar vooral getuigt het van een ingespannen trachten om de poëtische zeggingskracht van het behandelde werk zo adequaat mogelijk weer te geven en de arbeid van de dichter recht te doen. (…) Systematisch beschrijft hij zijn ontdekkingen en afhankelijk van hun waarde poetst hij ze met zorgzame eerbied op of verwijdert hij doortastend het valse laagje poëtische hoogmoed waarmee ze zich laten opvallen. Laden en lossen fungeert voor de gelezen dichtbundels als een intellectueel vrij eerlijk doorgeefluik waarachter hun poëtische waarde getaxeerd wordt. De consument wordt geïnformeerd en behoed, voor miskopen verzekerd en bij de les gehouden, meerbepaald bij de socio-culturele functie van de nieuwe dichters en hun werk. Dichters die de boel belazeren en de poëzie haar democratisch functioneren ontzeggen, krijgen hier weinig respijt’ (Karel de Sadeleer, Nieuwzuid)
‘Hier woekert de aandacht voor het detail van de redacteur die de auteur ook is. Hij leest scherpzinnig, met oog voor de minste opvallendheid in de zegging. Hij associeert – zonder zich te laten beperken door het keurslijfprincipe (…) Gelukkig blijft het boek ver verwijderd van vakjargon en zwaarwichtigheid. Kregtings vergelijkingen en metaforen komen uit de meest onverwachte hoeken, waarbij hoge en lage cultuur én het dagelijks leven het inzicht kunnen voeden. (…) Koudwatervrees aan de kant: Laden en lossen is de rijkste en meest stimulerende essaybundel over poëzie sinds jaren’ (Erik de Smedt, De Leeswolf)
‘Als geheel is het een strak ogend dwaalboek geworden, dat goed past in zijn zich almaar diversifiërende oeuvre. (…) Bij voortduring duikt het ik uit Laden en lossen onder in de besproken poëzie, of anders wel in geleende vocabulaires of zegswijzen. Daardoor worden de essays ook zelf teksten die om interpretatie vragen, en lijken ze eerder bij de meerstemmige poëzie te willen horen dan overzicht en inzicht te bieden. Ze weigeren de scherpe scheidslijn tussen literatuur en beschouwing, en voeren dus ook zelf Kregtings polyfone programma uit. Zijn interpretaties zijn evenzeer als de objecten ervan van taal gemaakt, zodat ze steeds moeten worden herzien in oneindige herinterpretaties. Tot in de vezels van zijn boek heeft Kregting deze onafsluitbaarheid ingeweven’ (Johan Sonnenschein, Yang)
‘Geen onberedeneerde uitspraken op grond van een vaag gevoel bij Kregting, maar een redelijk betoog waarin minutieus aangetoond wordt wat zo spannend is aan een bepaald oeuvre of waar een dichter enkel goedkoop effectbejag nastreeft. (…) het resultaat van een geduldige en intense omgang met het werk van een aantal niet zo makkelijke auteurs. Het boek vraagt van zijn lezers diezelfde bereidheid om traag en zorgvuldig te lezen’ (Carl De Strycker, Streven)
‘Als dichter en prozaïst publiceert Kregting interessante, volstrekt eigenzinnige werken die meer lijken op muzikale improvisaties voor vele stemmen dan op het monotone liedje van herkenbaarheid dat het gemiddelde literaire boek kenmerkt. (…) De tekststudie primeert. Als Kregting zijn voorkeuren verwoordt, gebeurt dat rustig en vol zelfrelativering (…) Hij schrijft beeldend, hij volgt de sporen die de gedichten hem aanreiken. Het eist veel aandacht van de lezer, want er is hier geen steeds weerkerend concept, geen rode draad. Polyfoon kun je dit noemen. Net dat maakt van Laden en lossen een fascinerend boek’ (Bart Vervaeck, Neerlandica Extra Muros)
‘Van de stelligheid waarmee Vogelaar in de vroege jaren zeventig ten strijde trok – een stelligheid die hij overigens vervolgens zelf sterk relativeerde – lijkt bij Kregting niet zo heel veel te zijn overgebleven. Veeleer lijkt Kregting zich bij momenten impliciet te verontschuldigen voor zijn utopische neigingen, avant-gardistische sympathieën, en voor zijn verlangen naar subversie en dissensus. (…) Kregtings confrontaties lijken mij impliciet veeleer te peilen naar de mogelijkheidsvoorwaarden van de confrontatie als dusdanig’ (Sven Vitse, In Letterland)