donderdag 24 februari 2022

Nieuw lezen en schrijven (2022)

 

 

‘Een losser auteursbegrip’

 

 

Alweer een een jaar geleden verscheen, onder redactie van Eliane Segers en Roel van Steensel, het boekje De nieuwe lezer, over jongeren ‘in het tijdperk van digitale media’. Die titel belooft, conform heersende ideeën over gewijzigde omgang met taal. Door internet als medium en de smartphone als verlengstuk van het lichaam zouden basisvoorwaarden voor lezen en schrijven zijn ondermijnd: aandacht en concentratie. Zulke somberte wordt, zeker in de Lage Landen, bevestigd door PISA-onderzoek over tanende lees- en schrijfvaardigheid.

Het relativeert wel iets dat elk nieuw medium de verwekker blijkt geweest van taalpessimisme. En dat iedere generatie zeker weet dat de vorige beduidend minder presteert. Voor de ondergang van de spellingskunde wist taalkundige John McWorther Latijnse azijnpisserij anno 63 na Chr op te duikelen. Bovendien is juist over digitale cultuur beweerd dat ze behendiger consumenten leverde, die kunnen multitasken.

De nieuwe lezer is de neerslag van een congres uit 2020. Op haar beurt moest Stichting Lezen het wegens corona online houden. Zelden is het bovendien zo toepasselijk geweest dat de tekst ook als pdf verkrijgbaar is. Des te spijtiger dat het boekje zich toespitst op leesvaardigheid. Desnoods met hyperlinks hadden proeven van actuele schrijfvaardigheid, onlosmakelijk verbonden in taal, mij zeker geïnteresseerd. Aan de nieuwe lezer kleeft een nieuwe schrijver. Genoemde McWorther was alvast positief over het sms-genre, ‘spreektaal van de vingers’, maar ik krijg niet het idee dat hij daarmee de publieke opinie huldigde.

Omdat de veronderstelde werdegang van schrijfvaardigheid gratuit wordt veralgemeniseerd en zelfs gestigmatiseerd door haar in verband te brengen met ‘mensen met een migratieachtergrond’, zou een wetenschapper zich geroepen mogen voelen met feiten en nuances te komen. Mij klinkt het overigens even gratuit om zonder voorbeelden nieuwe taalgebruikers te roemen om hun ‘creatieve’ bijdrage aan het Nederlands.

 

Rumoer en geritsel

Voor de norm van wat goede leesvaardigheid behelst, bestaat er een aantal vaktermen die feitelijk metaforen zijn en elk hun eigen accent leggen. Het zal aan mijn watervrees liggen dat ik zowel ‘diep’ als ‘immersief’ lezen niet helemaal begrijp. Ik weet dat de internetpraktijk van ‘surfen’ een geleerde status heeft, maar op een horizontaal gevonden plaats kan zich door een duik toch ook ‘diep’ lezen voltrekken? Dat woord vertelt door verhaal en/of betoog te worden geabsorbeerd, wat een leesduur vergt die onvergelijkbaar groter is dan voor het doorgronden van een sms.

Idealiter treft goed lezen een persoonlijkheid, verandert deze wellicht, door een toestand teweeg te brengen die eudaimonisch blijkt: ‘een waardering voor een verhaal waardoor lezers zich geraakt en geïnspireerd voelen, onder de indruk zijn, tot denken worden aangezet, betekenis ontdekken en langere tijd met het gelezene bezig blijven’. Ook de vreugdeloze term ‘leesplezier’ valt onder deze optie.

Ten slotte spreekt De nieuwe lezer over ‘close reading’. Die term brengt letterkundigen in verwarring maar doelt slechts op volgehouden aandacht. Zo valt ze af te zetten tegen ‘hyper reading’, waarbij de al dan niet mentale markeerstift een tekst scant. In pre-digitale tijden heette dat laatste diagonaal lezen. Daarmee was informatie bij wijze van spreken af te vinken.

Volgens Inge van de Ven hangen ‘close reading’ en ‘hyper reading’ echter samen, en vormen zo geen ‘binaire oppositie’. We schakelen of ‘moduleren’ bij het lezen voortdurend, zegt ze. Dat is ook mijn ervaring, waardoor waakzaamheid geboden blijft bij het corrigeren van studententeksten. Dan is het immers onrechtvaardig om strategisch te filteren en ‘cognitieve flexibiliteit’ aan de dag te leggen.

Ik beleef die combinatie van close en hyper reading overigens al mijn hele lezende leven. Boven de krant aan een knisperende ontbijttafel, de wetenschap bijna te moeten vertrekken terwijl de lectuur niet is voltooid, tijdens telefoontjes die veel te lang duren… Evengoed ken ik die combinatie uit wat zwakkere literatuur. Dan doel ik niet op beruchte natuurbeschrijvingen, maar op pretentieuze vertellerstekst die niet beseft de tijdgeest kopiëren. Of op details, die al opzichtig symbolisch zijn.

Bij ‘diep’ en ‘immersief’ lezen concluderen Frank Hakemulder en Anne Mangen voorzichtig dat veel en kort van scherm consumeren de ervaring vervlakt, maar dat internet minstens zoveel handigheid vereist voor wie niet overspoeld wil worden. Hun aanbeveling om te oefenen zonder afleiding is nog niet simpel te realiseren, in een tijd waar middelbare scholen tijdens lesuren smartphones achter slot en grendel moeten steken. Ook de suggestie naar een bibliotheek te gaan, strijdt met de praktijk van rumoer en geritsel, en weer van smartphones. Bibliotheken blijken wel studieruimtes geworden, in een collectief dus dat troost vindt in de gelijktijdigheid van inspanningen, terwijl het bedoelde lezen een individuele aangelegenheid is.

In huis dan toch maar? Dan zou het lezertje van dienst een eigen kamer moeten hebben. Afleiding blijft een spelbreker. Dat bewijst De nieuwe lezer, voor mij verrassend, doordat bij dyslectici audio-ondersteuning het tekstbegrip blijkt te vertragen. Hoe zou dan het opnamevermogen zijn bij twee recentere ontwikkelingen: audioboeken en podcasts? Voor de laatste innovatie ontbreekt mij alvast ieder geduld.