‘Een losser auteursbegrip’
Alweer een een jaar geleden
verscheen, onder redactie van Eliane Segers en Roel van Steensel, het boekje De nieuwe lezer,
over jongeren ‘in het tijdperk van digitale media’. Die titel belooft, conform
heersende ideeën over gewijzigde omgang met taal. Door internet als medium en
de smartphone als verlengstuk van het lichaam zouden basisvoorwaarden voor
lezen en schrijven zijn ondermijnd: aandacht en concentratie. Zulke somberte wordt,
zeker in de Lage Landen, bevestigd door PISA-onderzoek over tanende lees- en
schrijfvaardigheid.
Het relativeert wel iets dat elk nieuw medium de verwekker blijkt
geweest van taalpessimisme. En dat iedere generatie zeker weet dat de vorige beduidend
minder presteert. Voor de ondergang van de spellingskunde wist taalkundige John
McWorther Latijnse azijnpisserij anno 63 na Chr op te duikelen. Bovendien is juist over digitale
cultuur beweerd dat ze behendiger consumenten leverde, die kunnen multitasken.
De nieuwe lezer is
de neerslag van een congres uit 2020. Op haar beurt moest Stichting Lezen het
wegens corona online houden. Zelden is het bovendien zo toepasselijk geweest
dat de tekst ook
als pdf verkrijgbaar is. Des te spijtiger dat het boekje zich toespitst op
leesvaardigheid. Desnoods met hyperlinks hadden proeven van actuele
schrijfvaardigheid, onlosmakelijk verbonden in taal, mij zeker geïnteresseerd. Aan de nieuwe lezer kleeft een nieuwe schrijver. Genoemde
McWorther was alvast positief over het sms-genre, ‘spreektaal van de vingers’,
maar ik krijg niet het idee dat hij daarmee de publieke opinie huldigde.
Omdat de veronderstelde werdegang van schrijfvaardigheid gratuit
wordt veralgemeniseerd en zelfs gestigmatiseerd door haar in verband te brengen
met ‘mensen met een migratieachtergrond’, zou een wetenschapper zich geroepen
mogen voelen met feiten en nuances te komen. Mij klinkt het overigens even gratuit
om zonder voorbeelden nieuwe taalgebruikers te
roemen om hun ‘creatieve’ bijdrage aan het Nederlands.
Rumoer en geritsel
Voor de norm van wat goede leesvaardigheid behelst, bestaat er een aantal vaktermen die feitelijk metaforen zijn en elk hun eigen accent
leggen. Het zal aan mijn watervrees liggen dat ik zowel ‘diep’ als ‘immersief’
lezen niet helemaal begrijp. Ik weet dat de internetpraktijk van ‘surfen’ een
geleerde status heeft, maar op een horizontaal gevonden plaats kan zich door
een duik toch ook ‘diep’ lezen voltrekken? Dat woord vertelt door verhaal en/of
betoog te worden geabsorbeerd, wat een leesduur vergt die onvergelijkbaar
groter is dan voor het doorgronden van een sms.
Idealiter treft goed lezen een persoonlijkheid, verandert
deze wellicht, door een toestand teweeg te brengen die eudaimonisch blijkt: ‘een waardering voor een verhaal waardoor
lezers zich geraakt en geïnspireerd voelen, onder de indruk zijn, tot denken
worden aangezet, betekenis ontdekken en langere tijd met het gelezene bezig
blijven’. Ook de vreugdeloze term ‘leesplezier’ valt onder deze optie.
Ten slotte spreekt De
nieuwe lezer over ‘close reading’. Die term brengt letterkundigen
in verwarring maar doelt slechts op volgehouden aandacht. Zo valt ze af te zetten
tegen ‘hyper reading’, waarbij de al dan
niet mentale markeerstift een tekst scant. In pre-digitale tijden heette
dat laatste diagonaal lezen. Daarmee was informatie bij wijze van spreken af te
vinken.
Volgens Inge van de Ven hangen ‘close reading’ en ‘hyper
reading’ echter samen, en vormen zo geen ‘binaire oppositie’. We schakelen of
‘moduleren’ bij het lezen voortdurend, zegt ze. Dat is ook mijn ervaring,
waardoor waakzaamheid geboden blijft bij het corrigeren van studententeksten.
Dan is het immers onrechtvaardig om strategisch te filteren en ‘cognitieve
flexibiliteit’ aan de dag te leggen.
Ik beleef die combinatie van close en hyper reading overigens
al mijn hele lezende leven. Boven de krant aan een knisperende ontbijttafel, de
wetenschap bijna te moeten vertrekken terwijl de lectuur niet is voltooid,
tijdens telefoontjes die veel te lang duren… Evengoed ken ik die combinatie uit
wat zwakkere literatuur. Dan doel ik niet op beruchte natuurbeschrijvingen,
maar op pretentieuze vertellerstekst die niet beseft de tijdgeest kopiëren. Of
op details, die al opzichtig symbolisch zijn.
Bij ‘diep’ en ‘immersief’ lezen concluderen Frank Hakemulder
en Anne Mangen voorzichtig dat veel en kort van scherm consumeren de ervaring
vervlakt, maar dat internet minstens zoveel handigheid vereist voor wie niet overspoeld
wil worden. Hun aanbeveling om te oefenen zonder afleiding is nog niet simpel te
realiseren, in een tijd waar middelbare scholen tijdens lesuren smartphones
achter slot en grendel moeten steken. Ook de suggestie naar een bibliotheek te
gaan, strijdt met de praktijk van rumoer en geritsel, en weer van smartphones. Bibliotheken
blijken wel studieruimtes geworden, in een collectief dus dat troost vindt in
de gelijktijdigheid van inspanningen, terwijl het bedoelde lezen een
individuele aangelegenheid is.
In huis dan toch maar? Dan zou het lezertje van dienst een eigen kamer moeten hebben. Afleiding blijft een spelbreker. Dat bewijst De nieuwe lezer, voor mij verrassend, doordat bij dyslectici audio-ondersteuning het tekstbegrip blijkt te vertragen. Hoe zou dan het opnamevermogen zijn bij twee recentere ontwikkelingen: audioboeken en podcasts? Voor de laatste innovatie ontbreekt mij alvast ieder geduld.