maandag 6 november 2023

De vriendelijke mens (2023)

  


 

 

isbn 9789079202980, 32 blz.

Boekverzorging Dooreman

 

 

Op een gewone namiddag, echt doodgewoon,

het licht hing nog een vaatdoek te zijn

boven het opmerkelijk geasfalteerde pad,

het is wel Patatonië waar elke mobiliteit

voor de mensheid zonder motor aangewezen

is op strookje en kassei, op die gewone

namiddag kwam ons tegemoet niemand minder

dan de vriendelijke mens.

 

 

Marc Kregting vertelt in De vriendelijke mens over een migrant die na de val van de Muur naar het westen kwam. Hij beproefde zijn geluk in het land Patatonië. Daar nam hij elke klus aan. Nu zit hij alweer jaren bij cateringbedrijf Senseo Planvacuüm. Collega’s zijn van dezelfde generatie als zijn dochter die hij in zijn eentje heeft opgevoed. Die studenten houden zich bezig met onbegrijpelijke kwesties als rechten.

De vriendelijke mens snapt hen niet. Hij wil gewoon werken, voor de toekomst van zijn oogappel. Ook krijgt hij brieven. Ze stellen dat ze hem niet thuis hebben aangetroffen en reppen van achterstallige betalingen. Hoe lost de vriendelijke mens dit op? Vooralsnog verdubbelt hij zijn inspanningen. Voor zijn dochter? Vergeet hij niet iets?

Na meer dan tien jaar dichterlijk zwijgen neemt Kregting de draad van poëzie op. Met horten en stoten en tegelijk lyrisch ontvouwt hij een globaliseringsdrama. De vriendelijke mens wil onontkoombaar zijn in overgave en blindheid.

 

‘Hoe past dit alles in elkaar? (…) Wat ik weet, is dat deze passage me overrompelde door het lekkere ritme en het spel met lange en korte klanken. Het taalplezier werkt aanstekelijk en zorgt paradoxaal genoeg voor een relaxtere leeservaring, omdat je niet alles hoeft uit te vlooien. Het verhaal legt het hier af tegen de taalbombast en het vakmanschap van Kregting, maar dat lijkt hij ingecalculeerd te hebben’ (Obe Alkema, NRC Handelsblad)

‘De Kreg is back, versgewijs, en hoezeer (…) Gekwinkeleer die/dat mij gelukkig maakt.’ (Laurent De Maertelaer, Goodreads)

‘Kregting speelt een vrijzinnig spel met de regels van de vrijheid. Een universeel, rauw verhaal over de vluchteling, voor een heel klein, fijnzinnig publiek.’ (Hanz Mirck, Tzum)

Dit is een poëzie van toespelingen, hyperlinks, als muziek zonder rustpunten, een soort onstuimige post-punk of avant-jazz. (…) De soepel geformuleerde en onnavolgbare zinnen blijven nergens bij stilstaan, de ene vergelijking vergelijkt de andere vergelijking. (...) Oké, kom maar door, duizelingwekkende gelijktijdigheid.’ (Alfred Schaffer, De Groene Amsterdammer

Veellaags, met tal van citaten en soms aanleunend tegen wat Nabokov posjlost noemde’ (Gerard Scharn, Meander)

‘een goed klinkend maar ook nogal eigenzinnig, meertalig, breedsprakig en moeilijk te vatten levensverhaal’ (Remco Sleiderink, Goodreads



zaterdag 8 april 2023

Literaire empathie (2014)

 

‘Een naadloze paradox, waar de schrijver op stukloopt’

 

 

 

1.

In oktober 2013 publiceerde Science een artikel dat buitenwetenschappelijke interesse opriep. Onderzoekers hadden bewezen dat lezers van literaire fictie zich beter in anderen kunnen inleven dan non-fictie-adepten, lectuurverslaafden, niet-lezers en, bleek even later, cocaïnegebruikers. Goed nieuws voor bellettristen geplaagd door zingevings- en rendementsvragen. Hun arbeid wordt beloond, misschien niet zozeer met een recept als wel met een humanistisch droombeeld. Ik heb echter geen stof gevonden over iets wat het onderzoek veronderstelt: dat literaire auteurs empathischer zijn dan overige stervelingen.

Recent werd die these getoetst, toen er een boek uitkwam van Kristien Hemmerechts: De vrouw die de honden eten gaf. Ik bezit zelfs niet het begin van een overzicht van de ‘mediaheisa’ die rond de publicatie ontstond. Daartoe leek me de omvang te buitenissig. Eén krant had al twee recensies en meerdere opiniestukken plus een evaluatie van dat geheel door de ombudsman gewijd aan het boek. Ik heb het niet gelezen en zal dat ook niet doen, omdat het uitgangpunt mij een raadsel is.

De auteur gaf te kennen dat via het hoofdpersonage Odette in de huid was gekropen van Michelle Martin, vrouw van kindermoordenaar Dutroux. Stopte met die nobele actie Hemmerechts’ empathisch vermogen niet meteen? Kan het voltooid worden zonder de evidentie de gevolgen te verdisconteren van Martins daden, die in 1996 de door Dutroux ontvoerde kinderen geen eten gaf en dus de hongerdood in joeg? Dan had Hemmerechts ook empathie met de slachtoffers en hun verwanten moeten hebben. Ze toonde zich echter verrast over de opschudding die haar boek verwekte en wijt dat aan haar naïviteit.

Mij lijkt De vrouw die de honden eten gaf de aanzet tot een belangwekkend ethisch experiment. Of het mogelijk is het volstrekt zonder schade uit te voeren weet ik niet, maar het zou interessant zijn wanneer Hemmerechts er voor zichzelf de consequenties uit trekt. Haar vooronderstelling is dat fictie door eigen wetten het begrip voor de ander kan vergroten, een emancipatoire kracht. Wanneer onmenselijkheid een set van desnoods cumulatieve motieven krijgt, dan zou dat zelfs een aanvulling zijn op de kennis die in een samenleving aanwezig is. Fictie krijgt op dat moment dezelfde wetmatigheid als wetenschap. Om de hermeneutische cirkel van haar experiment ook rond te maken, zou de schrijfster haar tekst dus aan Martin moeten voorleggen.

Inmiddels roept Hemmerechts medelijden op omdat ze de zondebok van de natie schijnt geworden, maar de vraag blijft of een dader compleet valt te verlossen van de objectstatus. Ik meen wel dat wie zich rekenschap tracht te geven van intenties bij een misdadiger, tegenstrijdig handelt door mee te werken aan een afbeelding waarin dat object ontmenselijkt is. Daarmee verwijs ik uiteraard naar het omslag van Humo waarop het halve gelaat van Hemmerechts en dat van Martin tot één gezicht zijn gemonteerd. Het illustreert de clichématige waarheid van Dr Jekyll and Mr. Hyde. Ze zou in de persoon van Eichmann buitenfictioneel zijn geworden: dat iedereen ook het kwaad in zich draagt.

De fotomontage corrigeert een enkelvoudige duiding van gelaatstrekken, een techniek van almacht waarmee prekerige auteurs in de negentiende eeuw hun vertellers opscheepten. Wel is de genius van deze op Plautus e.a. voortbouwende theorie, Hannah Arendt, beticht van een gebrek aan inlevingsvermogen. En ik vind het bijna ongelooflijk te vernemen dat een citaat uit haar werk bij wijze van motto voorafgaat aan De vrouw die de honden eten gaf.

Toen Hemmerechts vervolgens een Droste-effect in werking zette door te poseren voor een foto waarin ze het Humo-affiche (met vermelding: ‘het eerste interview’) voor zich hield, verhief ze zich zelfs boven haar onderwerp. Nadien kan er naar mijn beste weten geen argument meer pleiten tegen de stelling dat ze de kassa laat rinkelen uit Martins controversiële reputatie in België. Dat alles wat er gebeurde vanaf de zomer van 2012, met het vertrek uit de gevangenis naar het klooster van de Arme Klaren in Namen en een uitstapje naar Knokke en een vermeende nieuwe plek op een evangelisch kamp in Italië, steevast amok gaf in alle lagen van de bevolking, zal de grootste naïeveling van het land niet ontgaan zijn. Vergelijkingen zijn nooit helemaal adequaat, maar in Nederland kwam dat soort ontvlambare energie vrij bij het voorstel Volkert van der G., moordenaar van Pim Fortuyn, vervroegd vrij te laten.

Ten slotte bleek spoedig dat Hemmerechts zich niet grondig gedocumenteerd had. Collega Ivo Victoria heeft daar een nihilistische interpretatie van gegeven: ‘Is het niet nét door in interviews aan te geven dat zij relatief weinig research heeft gedaan, dat Hemmerechts haar intenties duidelijker maakt? Het boek gaat toch niet over de feiten, op wat biografische gegevens na? Het boek gaat over wat zich in het hoofd van de dader afspeelt – ook in de gekozen literaire vorm, namelijk een monoloog – precies datgene waar iederéén het raden naar heeft. Dat is dat befaamde geboorterecht van de schrijver; het onderzoek naar wat er onder de huid van de werkelijkheid verscholen zit.

Toch zei Hemmerechts in eerste instantie veel archiefmateriaal te hebben doorgespit. Misschien had ze zich niet helemaal solide kunnen documenteren wegens tijdgebrek. De vrouw die de honden eten gaf blijkt ontstaan vanaf mei 2012. Toen begon de auteur aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vanuit commotieperspectief een enclave, een jaar als VUsionair en Schrijver op Locatie’. Het resulteerde april 2013 in een paasgeschenk van de opdrachtgever, getiteld Uitgespuwd. In het omslag is een etiket verwerkt met de tekst: ‘Waarschuwing. Dit is fictie’.

Ik haal deze informatie van een prettig navorsende webjournaliste, die meldt dat op het buikbandje van De vrouw die de honden eten gaf juist verwezen wordt naar de werkelijkheid: ‘roman geïnspireerd op het leven van Michelle Martin, ex-vrouw van Marc Dutroux’. Mij lijkt dat de uitgever hiermee meedingt naar twee trofeeën tegelijk: voor smakeloosheid en harteloosheid. Aan het weinig appetijtelijke omslag van een opengesperde hondenbek geeft hij zo bovendien de associatie met een vagina dentata.

Wie vanuit de verte hoort waar De vrouw die de honden eten gaf over gaat, wordt besprongen door reflexen. Het zijn indrukken, intuïties, gevoelens, oordelen zelfs die zich alle op de auteur richten. Maar ook nadien blijft staan dat het boek vooral Hemmerechts’ eigen fascinaties onthult en dat haar belangstelling voor de buitenwereld beperkt blijft. Juist bij een zo grote ethische inzet van dit project is die vaststelling ontstellend, zelfs in het licht van haar momenteel penibele situatie.

Martin schijnt er door het boek eerder eendimensionaler dan menselijker op te zijn geworden.

Natuurlijk heeft Hemmerechts haar project vooraf gelegitimeerd. In een van de interviews zei ze dat haar nooit het verwijt kon worden gemaakt niet te weten wat het verlies van kinderen inhoudt, omdat ze er zelf twee heeft verloren. Dit is misschien wel de grofste redenatie die me sinds tijden onder ogen is gekomen (ex aequo met Dutroux zelf, die bij de getroffen ouders in een brief van 44 pagina’s begrip heeft gevraagd voor zijn daden omdat hij met Martin een miskraam beleefde).

Zelfs aan haar eigen vlees ontleent Hemmerechts rechten. Het mag als middel dienen, voor een doel dat ik liever niet definieer. En dat de auteur het pad der empathie tegen de richting van Science in bewandelt, is nu al door zoveel mensen vastgesteld dat een andere kwestie mij meer boeit: vanwaar de onverholen wellust waarmee Hemmerechts veroordeeld is? Ze heeft toch geen taboe geschonden?

vrijdag 6 januari 2023

C.C. Krijgelmans (2008)

 

‘Achter het kromme’

  

‘Ik kan het plafond van deze trein aanraken, nooit gedacht.’
Het verdriet van België

  

 

1.

Toen onlangs fragmenten werden gepubliceerd uit de briefwisseling tussen de welwillende onderwijzer Adolf Merckx en de grote kunstcriticus Jan Walravens, bleek eerstgenoemde anno 1957 te hebben meegedeeld: ‘Krijgelmans was ook zeer goed. In die vent zit toch wat. Ook een Celbetonner.’ Er zal een optreden van C.C. Krijgelmans zijn bedoeld. Frappant dunkt me dat deze als talent geldt en een plaatsje krijgt in een biotoop – hier de kunstkring uit Dendermonde. Krijgelmans heeft altijd het odium van jongere bewaard, dat tegelijk een tijdelijk groter geheel moest representeren. Zijn eigen merites verdwijnen zo enigszins naar de achtergrond, wat tevens jaren na dato uitkomt: in een terugblik op Celbeton vallen veel Noord- en Zuid-Nederlandse namen, maar niet die van Krijgelmans1.

Claude Krijgelmans, geboren te Aalst in 1934, heeft die belofte van de jeugdige eenling tot in het geniale lang gethematiseerd. Vanaf zijn eerste publicatie, binnen het gelegenheidsgeheel van betrekkelijke progressiviteit in Ivo Michiels’ bloemlezing 13 Vlamingen, hangt rond zijn werk de mythe van het allesverslindende project De Hunnen. Krijgelmans’ wel integraal verschenen boeken Messiah (1961), Homunculi (1967) en Spaanse vlieg! (1984) behandelen een zogezegd niet uitgekomen heilsverwachting. Onderwijl helpt een dermate disparaat officieel publicatieritme natuurlijk evenmin om voet aan literaire wal te krijgen. Krijgelmans leek zelfs volledig verzonken, tot hij in 2001 opdook met twee nieuwe, korte verhalen in het Flanders-Language-Valley-Revisitednummer van yang. Daar bleken de protagonisten eindelijk van een meer gevorderde leeftijd, zonder dat het zonnetje trouwens was gaan schijnen – tenzij weerspiegeld in de scherven van een met wellustige rede kapot geschreven taal.

Een van die verhalen behoort tot de twaalf in het vorig najaar verschenen Tandafslag. Deze bundel mag een herdebuut heten. Niet alleen omdat binnen het geheugen van het literaire bestel langer zwijgen dan een lustrum vergetelheid betekent, maar ook omdat al het specifiek geselecteerde tekstje van amper duizend woorden de nodige herzieningen ondergaan heeft. Kennelijk moet Krijgelmans steeds opnieuw beginnen.

Ik besef dat dit ‘avant-gardistisch’ klinkt en dat strookt ook wel met het werk. Wat ik echter vooral besef is dat zo’n etiket, mocht er lotsverbondenheid zijn tussen maatschappij en kunst, fungeert als cijferslot in tijden waarin de Grote Verhalen met dito idealen heten te hebben afgedaan. Alle ruimte dus voor de gemeenplaats dat ‘dit soort werk’ met zijn codes passé is. Maar Krijgelmans voert in het titelstuk van Tandafslag een ‘eutopsist’ ten tonele, in welk brouwsel de voor dit oeuvre gemarkeerde ingrediënten utopist, autopsie en eutopisch zitten. Ondertussen maakt dat schijnbaar oudmodische van ‘het experiment’ wel dat elke positieve uitleg erbij algauw defensief wordt. Zelfs Bart Vervaecks prettige en instructieve voorwoord bij de bundel vertoont die neiging, als wordt gesteld dat elk onderdeel van Krijgelmans’ vocabularium een semantisch surplus heeft. Ik meen dat dit wel meevalt, zonder dat het overigens gratuit of getruukt wordt (nu ga ik na de komma ook in de verdediging).

Waar het literaire proza uit de Lage Landen stilistisch goeddeels inwisselbaar lijkt, hoort Krijgelmans bij de misschien vijf op de honderd auteurs met een eigen toon. Toch is zijn idioom allerminst natuurlijk – ‘natrituurlijk’, moet ik citeren en er iets voedzaams in proeven. Door de grammaticaal en ritmisch volstrekt alledaagse orde waarin hij woorden bijbuigt wordt die kunstmatigheid echter vanzelfsprekend. Soms gebruikt Krijgelmans ook narratieve sjablonen (‘En zo gebeurde het dat…’) en door de vervormde tekst davert sowieso ons niet-aflatende gekakel (‘praatsel’) dat communicatie heet.2

Een verhalenbundel als de onderhavige moet bovendien werkelijk van voren naar achteren worden gelezen. Dan valt te ervaren hoe Krijgelmans woorden laat voortmetamorfoseren tot de desintegratie van taal nabij is. En aangezien bijna alle verhalen opgedist worden vanuit een trein die pars pro toto lijkt voor lichaam en geest, verdient het lezen van Tandafslag de vergelijking met een reis naar het onbekende. Nu is dat reisbeeld op achterflappen en in cultuurbijlagen inmiddels een standaardfrase, maar het dunkt me in dit geval waarlijk relevant, vertrekkend vanuit de zin ‘Nooit was haar verzucht zijn tegenzucht, nooit werd hij ergens toe gedwongen’, en zo’n honderdvijftig pagina’s verder eindigend met ‘Al dat honkeer en gewoelig vóór het ochtendglooisel, ten kwame niet, zodat het levend hem nader toestond dan het bulderen in een enig beleef. Fastetikker.’

Vervaeck spreekt terzake van ‘de apocalyps van de zin’ en het slotcitaat lijkt inderdaad een schoolvoorbeeld van de Dood van de Auteur als soevereine, betekenisgevende instantie. Toch kan dit alleen onder strikte regie geschieden. Krijgelmans moet bij het ontwikkelen van zoveel talige bandeloosheid voortdurend op de rem hebben getrapt om niet in oude sporen te geraken. Niet toevallig zal in de definitieve versie van het yang-verhaal de Dender bij Aalst ‘het Denderend’ heten: dit woord drukt de flow waarin behalve de (bereidwillige) lezer het wereldse materiaal is geraakt, adequater uit. Het bepaald lidwoord is ook onzijdig, behorend tot wat of wie maar wil, en het suffix ‘end’ wordt aldus tot een van de vele tautologieën die Krijgelmans’ werk zo geestig maken.

Maar wat is ‘Fastetikker’?