maandag 9 februari 2009

Herman Brood (2003)


‘Mannen, laat je niet verneuken door poëzie die niet rijmt’

Toen het eerbiedwaardige culturele tijdschrift De Gids in zijn honderdvierenvijftigste jaargang een themanummer wilde wijden aan het fenomeen popmuziek, lag de vraag open wat het omslag te zien moest geven. Ik suggereerde een tekening van Herman Brood, waarop een sergeant zijn soldaten toeblaft: ‘Mannen, laat je niet verneuken door poëzie die niet rijmt.’ De afbeelding kwam er, maar zonder onderschrift – het was per ongeluk weggevallen.
De tekening stond in Stil daar is ie... uit 1984, een bij een marginale uitgeverij verschenen stripboek ten behoeve van Broods zoveelste comeback waar zijn persoonlijk manager ‘weer helemaal het oude gevoel’ bij had. Het boek werd ingeleid door ene Bart Chabot voor wie het onmogelijk kwaad kon ermee op de ruïneuze resten te gaan staan van een instituut. Aan het eind van de jaren zeventig was Brood de rijmvaste, ongekroonde koning van de Nederlandse popmuziek geweest, niet weg te denken uit de media, conform zijn berkeleyaanse motto ‘Zijn is waargenomen worden’. Het koninkrijk bleek gegrondvest op een georganiseerde chaos, en weinigen kunnen zich aan de top handhaven wanneer resultaten uitblijven. Brood had op het hoogtepunt van zijn roem zijn biezen gepakt. In het beloofde land Amerika flanste hij de elpee Go nutz in elkaar, die eensluidend werd afgeserveerd door de meegereisde pers: ‘no guts’. Een geval van zelfhaat? Plots werd Brood verweten dat hij overpubliciteit had gezocht... door journalisten. De U-bocht in de waardering was complex. En het werd heel stil rond de zanger/pianist. De oude stiel van tekenaar pakte Brood op, en hij trachtte er de vruchten van te plukken voor zijn auditieve wederopbouw.
Begeleid door rhythm ‘n blues in de ware zin van het woord deed Brood opgeld met verhalen over het triumviraat sex and drugs and rock ‘n roll. Levensgenieting door middel van verantwoorde onbetrouwbaarheid en effectieve amnesie (‘spijt is wat de koe schijt’) was zijn parool. Ontelbaar zijn de reportages waarin de journalist van dienst een nacht stukslaat met de ster, gevoed door diens op pure ervaring gestoelde wisecracks, soms ook bij monde van in de steek gelaten vriendinnen, getuigend dat Herman eigenlijk een Erg Lieve Jongen was Op Wie Je Niet Kwaad Kon Worden. Broods heroïne werd van stonde af door zijn manager in overlevingsdoses verstrekt en later mocht hij belastingschulden vereffenen met gelegenheidsschilderijen voor aan de muren van ‘s lands inningskantoren. Terwijl hij meestal gehuld was in kekke showbizzkledij of in een guerrilla-achtig bespikkeld gevechtstenue, pacificeerde hij bij tijd en wijle zichzelf door kostuums te dragen. Brood mocht doen wat God verboden had, hij was tegelijk iemand die bijna sentimenteel hamerde op fatsoen, bijvoorbeeld jegens de moeder.
In overeenstemming met dat – veelvuldig naar buiten gebrachte – principe van de wiedergutmachung publiceerde hij in 1988 de dichtbundel Zoon van alle moeders. Die bevatte inderdaad rijmloze poëzie, en wekte over het geheel een onaangepaste en soms zelfs autistische indruk. Brood, geboren in 1946, was opgegroeid met gedichten van de Vijftigers en de Zestigers (met name Vaandrager) die ogenschijnlijk allerminst conventioneel mochten heten. Anarchie lag meer in de lijn van de directe expertise. Ook voor wat betreft de muziek: de jonge Brood was een fan van Little Richard en van Art Blakey. Wel bekende hij als wat oudere, bekende meneer dol te zijn op Johnny Jordaan en tante Leen, waarmee het profiel van tegenstrijdigheid en voorbehoud weer getekend was. Zijn mentaliteit slokte als het ware alles op tussen het vrije vers en de vormvastheid, tussen desintegratie en assimilatie. Ik vermoed dat Brood het allemaal inbouwde om een ontsnappingsroute te hebben. Naar de raderen van de publiciteitsmachine van de literatuur die de tekst is gaan verdringen, was het niet meer dan logisch dat Brood uit Zoon van alle moeders moest voordragen bij prestigieuze gelegenheden. Zo trad hij op op Poetry International en werd door het kennerspubliek weggehoond. Naderhand verklaarde Brood grijnzend dat hij had gelezen uit het werk van zijn iets hoger aangeschreven vriend Lucebert.
Pendelend tussen non-conformisme en aanpassing, als een eeuwig kind dat op latere leeftijd dan maar zijn haren zwart verfde, kon Brood het zich veroorloven volstrekt zijn eigen zin door te voeren. Hij schilderde in ijltempo het ene doek na het ander vol dat, zeker gaande zijn carrière, voor grof geld van de hand ging omdat het Een Brood was. Een concessie was wel dat hij nooit helemaal serieus genomen werd, en dat verdisconteerde de ster dan door méér van het omstredene te praktiseren. En dus gaf hij regelmatig schilderijen, amper opgedroogd, aan willekeurige voorbijgangers cadeau. Maar hoe Brood ook shockeerde en hoe overbewust hij ook ageerde tegen doorgeschoten tolerantie, het werd allemaal gedoogd.
Stengun of waterpistool? Het bizarre van zijn status bleek nadat een zieke Brood, incontinent en kaal, in 2001 zelfmoord had gepleegd door een duik van het dak van het Hilton Hotel. Terwijl een wagen met Broods stoffelijke resten door de stad reed, riep het massaal toegestroomde publiek: ‘Herman bedankt’. De rat bleef een knuffeldier. Zoals dat moet gaan, kreeg Brood na zijn dood zijn eerste nummer 1 hit met een abominabele versie van ‘My way’ en verkoos het blad Management Team Herman Brood postuum tot ‘merk van het jaar’. En zijn oude kameraad Chabot, al jarenlang aan de weg timmerend als auteur van obscure boeken, wist niet hoe snel hij delen moest publiceren van een domesticerende biografie die wilde openbaren ‘hoe Herman werkelijk was’. Ze werden en worden bestsellers, omzwermd door interviews die zulke zoete koeken nu eenmaal schijnen uit te lokken.
Natuurlijk heeft ook poëzie die niet rijmt haar middelen om een vreedzame indruk te maken: ritme, assonantie, enz. En door experimentelen vermaledijde sonnetten zijn in anti-vorm inmiddels volledig geaccepteerd en geaccommodeerd. Wie Lucebert ooit heeft horen voordragen, schijnt niet te zijn ontkomen aan de indruk een ouderwetse bard te hebben getroffen. Aldus is rijm werkelijk niet meer dan een geintje, dat voor de zekerheid mogelijk alleen in een beroepsleger moet worden geapprecieerd. Hooguit kun je je afvragen of er erg veel muziek in zit, laat staan dat er oorlogen mee gewonnen kunnen worden. Over ordentelijkheid spreken we niet.

De Morgen, 1 oktober 2003

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.