Ruimte in het hoofd
Toen onlangs het literaire
tijdschrift G. een nummer plande over Patricia de Martelaere die tien jaar geleden overleed, bleek van
deze begenadigde en bewierookte essayiste-romanschrijfster, wier oeuvre
decennia omspant, geen enkel boek voorradig. Geïnteresseerd jongere auteurs
moesten zich behelpen met fotokopieën en niet-afgeschreven bibliotheekexemplaren.
Prachtig dus dat Nina Polak en Joost de Vries eind 2018 met de bloemlezing De wereld in jezelf. De Nederlandse en
Vlaamse literatuur van de 21ste eeuw in 60 essays materiaal naar
buiten brachten dat, hoe recent ook, amper beschikbaar blijkt. Bovendien heeft
deze gebonden editie van dik zeshonderd bladzijden een leeslint, hintend dat
het genre trage consumptie eist – die de voorbarige datering in de ondertitel
kan verklaren.
De twee
samenstellers nemen in hun voorwoord uitdagend afstand van het essay als beschouwende tekst (hun cursivering),
die een afstandelijk betoog zou afsteken. Polak en De Vries hebben voorkeur voor
onderzoek dat meandert en een persoonlijke toets toelaat. Meteen is dan de
vraag of het een het ander uitsluit. Hoe zouden ze bijvoorbeeld Montaigne inschatten,
verklaard grondlegger van het essay? De samenstellers omzeilen die kwestie
pragmatisch, doordat de eisen van de tijd veranderd zouden zijn. Voor hen is
het tekenend dat er recent een heruitgave verscheen van Marja Pruis’ De Nijhoffs en ik. Dit debuut was in
1999 ‘ongenadig hard afgefakkeld’ omdat de auteur zich naast haar onderwerp drong.
Nu wordt zo’n prominent ik, constateren Polak en De Vries, ‘unaniem geprezen’.
Ze verklaren die
ontwikkeling uit de veelheid van media en informatie die in de 21ste eeuw beslag kreeg: mensen nemen de wereld subjectiever waar. Elk onderwerp zou
daarbij zijn eigen methode afdwingen. Tegelijk zijn maatschappelijke misstanden
als seksisme en discriminatie zo algemeen, dat een goed essay tegenwoordig, ‘niet
uit navelstaarderigheid’, de oplossingen dicht bij huis zoekt. Dat is wederom pragmatisch
omdat, ontlenen Polak en De Vries aan een uitspraak uit een prognose, met een traditioneel ‘vrijuit’ onderzoek via dit
type tekst ‘geen droog brood meer te verdienen valt’. Het delen van
privébesognes als aanpassing aan de markt?
Voorheen hield
het essaygenre volgens de samenstellers een literair ‘spel’ in, met
‘mooischrijverij’. Ze noemen daarbij Komrij, Vogelaar en Krol. Het te maken
punt zou bij die auteurs onder aan het prioriteitenlijstje staan en zo bleven ze
zelf ‘buiten schot’. Dit type, onthullen Polak en De Vries, ontbreekt in deze bloemlezing.
Ze sluiten zich expliciet aan bij Joost Zwagerman die straatrumoer in de literatuur kon waarderen.
Een essay uit De wereld in jezelf is dus onbeschroomd bevlogen
en geëngageerd. Polak en De Vries prefereren ‘algemene onderwerpen’ boven stukken
over literatuur en poëtica van ‘vooral dichters’ die van papier naar papier
zouden bewegen. De 21ste eeuw van deze bloemlezing begint met Nine-eleven. Volgens Michael Zeeman,
betiteld als ‘huisessayist van de
Volkskrant’, leek toen het begrip Derde Wereldoorlog ’even inhoud te
krijgen’. Drie dagen na de aanslagen achtte hij alleen fictie in staat deze
werkelijkheid te begrijpen. Door deze acquitstoot van De wereld in jezelf wordt heil gezocht in de vermaatschappelijking van
literatuur. En dus ook van het essay, dat zich in deze bloemlezing, garanderen
de samenstellers, diverser dan ooit betoont. Het kan er de vorm aannemen van
een brief, een verhaal, satire,… Volgens Polak en De Vries duikt literatuur
zelf er ook anders in op. Lezen van een andere tekst gaat niet met exegese,
maar weerspiegelt eigen ervaringen, ‘de theorie van de roman wordt als het ware
doorberekend naar de praktijk van het leven’. Daarnaast zou het essay oprukken binnen
de roman zelf, ‘het narratief wordt opgeschort voor een essayistisch vertoog’. Dit
vertoog is zelfstandig te lezen, terwijl de samenstellers bij enkele, vaak
oudere auteurs (Brassinga, Februari, Hulst, De Jong, Lanoye, Schippers) geen
‘fragment uit een groter geheel’ kunnen en willen lichten.
Hun selectie in
ogenschouw nemend stelt het Polak en De Vries teleur dat er maatschappelijk
grote thema’s als de bankencrisis en klimaatverandering in ontbreken. Wel
ontwaren ze ‘opvallend veel porno’. Onder de bijna zestig uitverkorenen voor De wereld in jezelf zijn in het eerste decennium
van de eeuw mannen overtallig, in het tweede tellen Polak en De Vries, opnieuw
geïnspireerd door Pruis, meer vrouwen. Ook dat is een teken van vergrote
diversiteit, die het belang van iedereen dient. Het voorwoord besluit: ‘Het
essay is de plek waar de schrijver zich vrijuit tot de wereld kan verhouden, waar
ruimte wordt opgeëist maar ook ruimte wordt gemaakt in het hoofd van de lezer’.
Roze koeken
Waarschijnlijk
klinkt door mijn modale werkwoorden al verbazing over de statements van Polak
en De Vries.
Hun afkeer van
poëticale stukken wordt weersproken door de as van de bloemlezing. Behalve Zwagerman
en Zeeman (uit wiens krantenartikel de cruciale laatste 500 woorden zijn weggelaten) vertolken
nog twee mannen die: Bas Heijne met ‘Weg met de wezenloosheid’ en P.F. Thomése met ‘Raadsel der verstaanbaarheid’. Deze vier poëtica’s hebben een relatief groot
publiek bereikt, gaan exclusief over proza, bieden geen nieuwe gezichtspunten
en voelen bij herlezing lauw aan. Terzijde hebben ze nog iets gemeen. Zeemans
beschouwing uitgezonderd zijn deze teksten gemaakt voor aan letterenfaculteiten
gelieerde evenementen. Hier fungeren essayisten als zogeheten gastschrijvers.
Polak en De
Vries’ bewering over de actuele penetratie van het essay in fictie kan ik
evenmin volgen. Vroeg in de twintigste eeuw is het begrip essayisme zelfs door Musil in zijn romancyclus Der Mann ohne Eigenschaften verdisconteerd.
Nog eerder kende Nederlandse literatuur in Multatuli zo’n uitvoerder van wat
Polak en De Vries voor de 21ste eeuw ontdekken. Even voordien, in het
postmodernisme, was genrepenetratie min of meer de norm.
Andersom sticht Polak
en De Vries’ besluit geen ‘fragment uit een groter geheel’ op te nemen verwarring,
omdat meerdere teksten in De wereld in
jezelf refereren aan inleidingen en vorige hoofdstukken. Akkoord, de
expliciet om die reden niet gebloemleesde Maxim Februari is voor mij, zoals ik eens bekende, de grootste hedendaagse essayist. Maar juist zijn
praktijk ondermijnt Polak en De Vries’ criteria. Februari schrijft wekelijks maatschappelijke columns, publiceerde in de 21ste eeuw meer dan één boek met zulke houdbare zelfstandige stukken, bundelde ervaringsrijke notities over een heet hangijzer als transseksualiteit…
Nu redeneer ik op
het niveau van namen. Polak en De Vries vertellen te hebben weggestreept uit
een veelvoud aan namen. Ze erkennen dat twee andere bloemlezers, die net als
zij in de KB ‘op een dieet
van roze koeken en koffieautomatenkoffie’ door essaybundels uit de 21ste eeuw zouden heengaan, zestig totaal andere teksten hadden kunnen kiezen die met
evenveel recht als staalkaart voor het genre golden. Maar juist die aanspraak maakt
me met terugwerkende kracht nieuwsgierig naar concrete voorbeelden van ‘mooischrijverij’
bij Vogelaar en Krol. Van Polak en De Vries’ derde passé essayist, Komrij, heeft
De wereld in jezelf nota bene een
tekst opgenomen. Ik zie daar eerlijk gezegd vooral stijl, maar het punt dat er
wordt gemaakt, over homoseksualiteit, lijkt niet op klassieke wijze ontstaan door
het essayeren zelf.
Ook zijn bij
Komrij alinea’s drastisch verkort tegenover de hem omringende essays. We
schrijven dan 2008. Mijn stelling is dat hij technisch iets liet zien wat bij jongeren
in deze bloemlezing weerkeert. De essayist was een superproducent geworden, die
met zijn gerekte bladspiegel kwantitatief aan de vraag voldeed. Hij bewoog zich
naar het fragmentarische, over de rand waarvan latere auteurs vallen. Bij hen worden
essays genummerde deeltjes waarin de breuken geen andere motivatie vertonen dan wat er, heet van de naald, rond het
aanvraagmoment is gebeurd, te binnen geschoten en gelezen. Met één citaat verschijnen
en verdwijnen allerlei boeken in zo’n tekst. Dit klinkt ouwelijk, maar ik moet,
al zijn me zijn jonge essayisten bekend die de stiel anders bedrijven, afgaan
op de bloemlezing. Daar weet Fiep van Bodegom met zo’n vorm van fragmenten en
citaten trouwens wel een tekst te componeren die een essayistische denklijn vertoont.
Bij die dominante
desintegratie verstrekt De wereld in
jezelf een ratjetoe van alineavormgevingen, soms binnen hetzelfde stuk met
en zonder witregels, dan weer inspringend en dan weer niet. En nu ik toch aan
het zagen ben: de noten verwijzen naar een afwezige bibliografie en de
inhoudsopgave wankelt. Met een pauze van vierhonderd bladzijden verwijzen twee
bijna identieke noten naar een en dezelfde doorwrochte studie over Pasolini, in
twee spellingen van deze regisseursnaam.
Als indianen
Van oudsher
bracht het essay een onderscheid tussen lezende versus menende auteurs, dat
deze bloemlezing opheft. Sterker nog, ze klutst er een derde partij door, van
getuigers. Overschot van gelijk hebben Polak en De Vries namelijk dat hun essayisten
de oplossingen dicht bij huis zoeken. Of daarbij inderdaad geen sprake is van
navelstaarderigheid, zou ik niet durven zeggen. De briefvorm behelst zo’n
beetje een programma. Bij vlagen stemden confidenties me ongemakkelijk.
Dat zal vooral iets over mij zeggen, maar mogelijk heeft de vermaledijde stijl er
ook iets mee te maken.
Bregje Hofstede
is bijvoorbeeld gebloemleesd met ‘Wat er met je hoofd gebeurt als je je lichaam
vergeet. Het lichaam als hoofdpijndossier’. Het is een van de langste bijdragen
aan het boek, die ik zelf eerder in een lifestylemagazine zou verwachten. Eerder
stond de tekst op De Correspondent, in Hofstedes reeks over het fenomeen burn-out,
waarvan ze het veelvuldig voorkomen ‘op basis van onderzoek en eigen ervaringen
onderzoekt’. Die combinatie legitimeert vermoedelijk het opflitsen van
secundaire auteurs, die niet-aflatend moeten concurreren met getuigenissen uit
de eerste hand. Hofstede behandelt gedetailleerd wat haar allemaal overkwam en
hoe ze genas. Zelfs het werken aan haar tekst krijgt die optiek. Zo vertelt ze geregeld
te hebben gewandeld om haar ideeën te ordenen. Anders kwam ze even vast te
zitten als haar nek. Bij een stremming in een alinea, vernemen lezers, helpt
het om diep adem te halen.
De inzet van deze
tekst past bij het eveneens gebloemleesde ‘Iedereen een marathonloper’ van Lynn
Berger, twee maanden eerder eveneens op De Correspondent verschenen. Beide auteurs kanten zich tegen de prestatiemaatschappij die
mensen ‘slecht in hun vel’ laat. Paradoxaal is de vernietigende rol van ambitie
en bewijsdrift die (alleen?) bij vrouwen daarin speelt. Dat Berger zich overigens
beroept op de ideeën over zelfuitbuiting van filosoof Byung-Chul
Han, zorgt voor nog een overlap
met andere tijdgeeststukken in deze bloemlezing.
De bijdragen van
Hofstede en Berger zijn na elkaar gerangschikt. Ze worden gevolgd door een recent tekstje van Charlotte Mutsaers. De lezer die ik ben
schrok wakker. Een persoonlijke stijl, redenatie, een non-conformistische visie
op de wereld! Mutsaers ageert om anti-discriminatoire redenen tegen gelijkheid.
Ook dieren vormen daarbij een argument, zodat Abrahams voorgenomen offer van zoon
Isaäk minder zwaar valt dan het offer van een ram. Binnen Mutsaers’ morele oeuvre
geen verrassing, maar in De wereld in
jezelf een aangenaam intermezzo.
Voor een goed begrip
van die gestileerde tegendraadsheid loont het de moeite nog een bijdrage erbij
te pakken: ‘Persoonlijke notities bij (lang niet al)
het werk van Alex van Warmerdam’. Die lange titel schwärmt. Het
bijvoeglijk naamwoord ‘persoonlijke’ en de toevoeging tussen haakjes zijn enerzijds
overbodig, en geven anderzijds een poëtica van grilligheid, die alles toestaat.
Schrijfster is niemand minder dan Maartje Wortel, die ditmaal naar mijn
inschatting vooral aan het omkieperen is. Waarschijnlijk onrechtvaardig citeer ik
twee alinea’s, door een witregel van elkaar én van het voorgaande en
daaropvolgende gescheiden:
‘Ik kom uit Eemnes en Alex van Warmerdam bewees dat mijn vader niet gek was
en dat mijn moeder harder kon lachen dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
Die avond gooide mijn broer rotjes in de kachel en fikte ons eigen huis
bijna af. Wat dat ermee te maken heeft weet ik niet. Maar het gebeurde nou
eenmaal op dezelfde dag. (“Als kinderen moet ik jullie zien. Als indianen. Ik
ben geen antropoloog!” uit: Kleine Teun.)’
Ik snap wel dat
andere lezers hiervoor kunnen vallen. Wortels tekst zal reacties losmaken als Sunny
Bergman met haar documentaires, waarin ze letterlijk voor haar onderwerp staat
– voorstanders en tegenstanders hebben elk hun argumenten. Mij gaat het er nu
om dat dit niets te maken heeft met het ‘zich kwetsbaar opstellen’ uit de geëngageerde
jaren zestig-zeventig. De verwantschap ligt met de decennia erna, toen een
benadering hoogtij vierde waarin eerst ‘eigen vooronderstellingen aan een
kritisch onderzoek’ onderworpen werden. Een vrijbrief voor narcisme, een state of mind die de samenstellers toeschrijven
aan ‘de permanente zelfrepresentatie’ op sociale media.
De geëngageerde mens
Het is een cliché
te beweren dat het essay ondefinieerbaar is. Het kent vele verschijningsvormen,
maar na deze bloemlezing mogen ze opgesomd worden. Oorspronkelijk ging het om
een gestileerde tekst die literatuur en/of alles veeleer rondtastend dan
systematisch onderzocht. In die kunst zijn letterkundigen niet meer
oververtegenwoordigd. Vanwege collega-academici uit alle denkbare wetenschapstakken,
maar ook andere zij-instromers. Zij wagen zich aan non-fictie. Meest prominent
in De wereld in jou zijn journalisten.
Nogal wat geselecteerde stukken grenzen aan column en reportage. Door Polak en
De Vries’ voorliefde voor het maatschappelijke verdienen opinisten aparte vermelding. Daarmee doel ik op een fractie
uit het met Namen opgerekte literaire bestand dat om meningen over lopende
kwesties wordt gevraagd, waarmee de paradox rijst dat die niche zich onttrekt
aan het publieke debat. De wereld in jou
herbergt inderdaad fragmenten uit pamfletten voor uitgeversreeksen. Zelf
rakelen de samenstellers het genre van de memoires op.
De bloemlezing
bevat een paar teksten die letterkunde nog centraal stellen. Behalve de vier poëticale
stukken gaat het om een weergaloos essay van Hans Goedkoop over Mystiek Lichaam waarin analyse zich mee
ontwikkelt aan de hand van een zelfportret als burger. Even betrokken schrijft
Willem Jan Otten over het laatste Harry Potter-deel. Voorts is er een warm
Zeeman-in-memoriam waarin Willem Otterspeer nadrukkelijk aanwezig is en citaten
verduisteren wat er uniek is aan de teksten van de te vroeg gestorven erudiet. In
het enige stuk over poëzie uit De wereld
in jou herneemt Kees ’t Hart zijn oude liefde voor het gedicht ‘De
wolken’ van Nijhoff met
een soort close-reading die steeds afstand neemt van zichzelf. Tot slot denkt Daniël Rovers indringend na over het oeuvre van Thea Beckman, om
te eindigen in een raciale kinderfantasie en de naam van zijn eigen moeder.
Betonen de overige
bijdragen zich dan wereldwijzer? Mij verklapt het wel iets dat Polak en De
Vries uit Christophe van Gerreweys politiek-intellectuele essays een tekstje kozen
over zijn hopeloze identificatie als jongen met Michael Jordan. Vooral
frappeert me dat naarmate 2018 nadert niet alleen het aantal vrouwen in de
bloemlezing toeneemt maar ook de aandacht voor zichzelf. Als vrucht van
ervaringsgericht onderwijs? Tegelijk daalt namelijk de gemiddelde leeftijd van
de auteurs spectaculair. In haar hoedanigheid van canoniserend instrument raakt
de bloemlezing onder een grappige, anarchistische spanning, omdat het
heet-van-de-naald-karakter domineert en steeds meer stukken ongebundeld blijken.
Polak en De Vries
hebben dan eigenlijk al hun aanspraak op representativiteit laten varen. In de
personalia, achterin, geven ze dat werktuiglijk toe, met lollige
karakteriseringen, niet het minst over zichzelf (‘heeft een hond die Beppie
heet’, ‘overweegt om met rijlessen te beginnen’). Pretenties zijn veranderd in een
staande receptie van rondom opschietende teksten. Bijvoorbeeld een nogal
schitterend verhaal van Niña Weijers rond Curaçao bestaat bijna uitsluitend uit
suggestie, op zoek naar een onderwerp. Een fragment uit haar langverwachte
nieuwe roman? Toch pogen ook latere bijdragen aan De wereld in jezelf scheve machtsverhoudingen recht te trekken. Der samenstellers
teleurstelling achteraf over ontbrekende maatschappelijke thema’s memoreerde ik.
En toch, of juist daarom, bloemleesden ze Rutger Lemm over ejaculatiehinder. Verder schrijven de heren Hertmans, Huff
en Wierenga ieder op eigen wijze over porno.
Eerstgenoemde
slingert in lange alinea’s van ‘we’ naar ‘ik’ en ‘hij’ en ‘de geëngageerde
mens’. Tussen autoriteiten waarop spelenderwijs beroep gedaan wordt dient zich in
zes bladzijdes tweemaal ‘de Duitse filosofe Hannah Arendt’ aan, terwijl menige van
haar collega’s zonder aanduiding of voornaam de revue had gepasseerd. Binnen
zeven bladzijden is ook tweemaal het concept the waning of affect van ‘de Amerikaanse criticus Fredric Jameson’
met Andy Warhol verbonden, terwijl Hertmans even lenig op de proppen komt met ‘hubristikè diathesis, zoals Aristoteles
het noemde – een overmoedige houding. Die houding, ook wel ataraxie genoemd’, enz. Erg frequent heet een ander ondertussen
‘hysterisch’. Nootreferenties beginnen dan weer met een voornaam, dan weer met een
achternaam.
Deze opsomming wil
redactieloosheid aangeven. Veranderden essays van functie, om na bundeling decoratief
te zijn bij interviews? Temeer omdat hier de anekdotische draad gesponnen werd
door een pornokoppel dat voor de televisie getuigde over hun branche? En hoe
zou Philip Huff zich uit zo’n openbare gedachtewisseling gered hebben? Hij doet
in ‘Webcammeisjes’ op zijn manier ook theoretisch onderzoek: ‘De spoeling
Nederlandstalige essays over pornografie is dun, maar er is een goed essay over
geschreven.’ Dan noemt hij Ottens Denken
is een lust. Verrassend is dat niet, wel dat hij wat collega’s vergeet (Kousbroek,
Krol, Ger Groot,…). En toch ook dat hij Otten citeert uit een artikel van een leraar Nederlands in een blad
voor literaire vorming.
Meer aandacht heeft Huff voor eigen sensaties bij het webcammeisje. Hij vraagt
wel wat aan haar, zonder echt iets te weten te willen komen, laat staan door te
dringen tot haar branche.
Misschien is dus
de verhouding man-vrouw, waar Polak en De Vries zich op beroemen, toch minder
baanbrekend in de bloemlezing. Bij het voormalige zwakke geslacht is het meest
gemeenschappelijke thema bovendien yoga.
Verfrissing hoopte
ik te vinden bij de kortste tekst uit De
wereld in jezelf, honderd woorden van de satirische website De Speld. Ze gaan over ‘de Nederlandse journalistiek’ en Peter Buurman maakt daarin volgens de
samenstellers ‘een vlijmscherp punt over de hyperigheid van media’ (waar Arjen
van Veelen in de bloemlezing ook, knap, over schrijft). Over humor en
originaliteit valt te twisten, ik kan Buurman niet op veel bijzonders
betrappen. Aardig zou wel zijn verhaal wezen in Sampler, een
talentenbundel van uitgeverij Das Mag waar hij gaat debuteren met ‘een
humoristische, magisch-realistische roman over slapen en wakker liggen – met de
droomlogica van Haruki Murakami en Rob van Essen’.
Schijnbaar de
langste tekst in De wereld in jezelf
telt dik twintig bladzijden en is wezenloos. Thomas Heerma van Voss verhaalt
over zijn website Hiphopleeft en een aandoenlijke vrijwilliger. Slotzinnen: ‘Hij stierf. Ik leef nog.’ Hoewel Heerma van Voss over het
muziekgenre al veel heeft geschreven voor De Correspondent, word ik hier van niets of niemand iets
wijzer, laat staan dat ik begrijp wat dit tussen essays uitspookt.
Noord-Zuid-verbinding
Het zal het gemekker
van elke bloemlezingenlezer zijn: er ontbreekt veel
moois. Maar toch, hier kan ik spreken van uitsluiting. Door de 21ste eeuw te beginnen op 11 september 2001 gaan Polak en De Vries al voorbij aan
anderhalf jaar essaybundels: Van Bastelaere, Draaisma, Mulder, Oosterhoff,… Dit verkozen
startpunt en het vervroegde eindpunt over de aanslag op Charlie Hebdo van 2015, in een fraaie beschouwing door Marjoleine
de Vos, maakt De wereld in jezelf wel
keurig rond en wordt aldus ook door de samenstellers zo toegelicht, maar volgt een
westers, gemediatiseerd perspectief. De referenties naar Byung-Chul
Han daargelaten, haalt de gepresenteerde jongere
generatie haar mosterd uit uniform Engelstalige potjes (Mutsaers ent zich
tenminste op Calamity Jane). Uiteraard hadden essays bijvoorbeeld een opener blik op religie kunnen hebben dan in
de geseculariseerde samenleving gewoon was. Maar het oog
van De wereld in jezelf draait, met
welke goede bedoelingen ook, veelal binnenwaarts.
Curieus vind ik dat Polak
en De Vries – op De Correspondent en De Speld
na – geen internetbronnen aanboren. Op dat medium stuurt de vraag minder, zijn
betrokken lezers medescheppend. Het essay heeft er een intrigerende ontwikkeling
doorgemaakt, getuige sites en blogs als almaar kleiner groeien, Alphavillle, De
inwijkeling, Klecks, Poëzienotities, RHCdG, SFCDT, Vriezen Vindt en Wendy Kroy. Lezers van De wereld in jezelf moeten het doen met een
noot bij Van Reybrouck, wiens geselecteerde hoofdstuk trouwens afgesloten wordt
door een eenzaam aanhalingsteken: ‘De blogs en online fora heb ik bewust
vermeden: daar hagelt het populisten.’
Deze mediale omissie
wordt nog vreemder omdat de samenstellers bij hun diversiteitsstreven
waarschuwen dat het aantal podia voor het essay afneemt. Als laatste der
Mohikanen noemen Polak en De Vries De Gids, De Revisor, De Groene
Amsterdammer, Dag
Magazin en, uit virtuele hoek, De
Correspondent. Hebben deze podia echter niet erg overlappende
medewerkersbestanden? En vooral: de bloemlezing besloeg toch eveneens Vlaanderen?
Waarom zwijgen de samenstellers over pakweg Apache,
DeWereldMorgen, DW B, De Witte Raaf, MO*, nY (tot 2009 Yang en Nieuwzuid), Ons Erfdeel, rekto:verso, Streven? Of doe ik retorisch als ik
vraag waarom ze daar geen essays uit geselecteerd hebben?
Essays leveren als geen
ander kennistoename en
verwarring. Daarom beviel Karin Amatmoekrim me zeer. Ze gebruikt inderdaad een
verhaal om bij het vertellen iets te onderzoeken. Haar titel ‘En nu even iets heel anders’ bevat die gelijktijdigheid al. In de
je-vorm wordt een witte man en vader en echtgenoot toegesproken en gevolgd in
de weken voor zijn veertigste verjaardag – waarop hij na de verrassingsparty zijn
echtgenote verkracht. Amatmoekrim belicht hem eveneens als fictielezer, in de
trein op weg naar zijn nette, onbeduidende werk. Als iemand van de
redelijkheid, die uit andere dan journalistieke teksten empathisch probeert te
zijn, ook met extremisten. En na de verkrachting? De tekst gaat dan nog kort
door, en de ‘je’ blijkt ineens de actuele lezer van Amatmoekrim te zijn.
Voor zoiets was
volgens mij het veel misbruikte woord ‘ontdekking’ bedoeld. Polak presenteert
zich op de achterflap echter als redacteur van De Correspondent en dat is, zonder te tellen, een cruciale inspiratie
voor De wereld in jezelf geweest. De
Vries heet op de achterflap redacteur van De
Groene Amsterdammer en nam die taak even ernstig. De bloemlezing bevat collega’s
(Postma, Pruis) en vele medewerkers (Amatmoekrim, Bahara,
Van Bodegom, Van Gerrewey, Ger Groot, Grunberg, ’t Hart, Heerma van Voss,
Hofland, Huff, Lijster, Otten, Peek, Rasch, Rovers, Van Saarloos, Schaffer,
Treur, Van Veelen, Weijers). Het blad is tevens mediapartner van de Jan Hanlo Essayprijs,
uit de jaargangen waarvan de bloemlezers ook ijverig hebben geplukt. Uitzonderlijk
werd de geselecteerde tekst van Komrij eveneens, integraal, door De
Groene gepubliceerd.
Deze opsomming
heeft onvermijdelijk het karakter van een insinuatie, terwijl de twee
samenstellers best lyrisch kunnen zijn over de teksten die ze hebben vergaard. En
van De Groene Amsterdammer ontbreekt
in De wereld in jezelf uitgerekend dé essayist, die literatuur consequent met maatschappij
verbond en in 2006 het amper te negeren boek Over
kampliteratuur publiceerde: Jacques Vogelaar. Toch vraag ik me af wat de KB
van Den Haag aan Polak en De Vries heeft
laten inkijken. Wanneer ik
deze bloemlezing namelijk een USP moest geven, dan zou het eenkennigheid zijn,
beloofd door de titel. Dik vijftig auteurs herbergt De wereld in jezelf. Zeven onder hen werden geboren in Vlaanderen: Buelens,
De Coster, Hemmerechts, Hertmans, Van Gerrewey, Van Reybrouck en Vermeersch.
Met alle respect zijn dit ook auteurs uit Amsterdamse media. Op de
laatstgenoemde na, in de personalia als ‘het best bewaarde geheim van de
Vlaamse literatuur’ aangeprezen door Van Reybrouck, en wiens bijdrage oorspronkelijk
op De Correspondent stond.
Overigens bericht Vermeersch secuur over vluchtelingenopvang vanuit de rand van
Brussel.
Het vreemdst is
wel dat Polak en De Vries niet alleen poëticaal aansluiten bij Joost Zwagerman,
maar hun bloemlezing ook willen enten op diens De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays (2008).
Die voorganger zit in een soortgelijke band bij dezelfde uitgever, kent soms
dezelfde voorwoordcitaten en selecteerde dezelfde teksten van Buelens en Palmen.
Zwagerman bundelde echter ook bonte stukken over poëzie en ontsloot
buitengebieden. Voor De wereld in jezelf
zit er onbedoeld symboliek in Arie Storms onderwerpskeuze: Stichting Literaire
Activiteiten Amsterdam, de plaatselijke, toen nog in aanbouw zijnde
Noord-Zuid-verbinding, zijn geboortestad Den Haag en zichzelf. Hoe
symptomatisch dan de mooie bijdrage van Alfred Birney, die het ophefmakende nieuws uit De
Groene Amsterdammer over de Indische afkomst van Geert Wilders en islamofobie
afstoft op gebrek aan nuance over en overmaat van stigmatisering van voormalige
overzeese rijksgenoten. Birney moet vaststellen dat de sporadische geïnformeerde
teksten toen door Indo’s zelf waren geleverd. Langzaam wordt begrijpelijk waarom
voor een project als De wereld in jezelf
Gustaaf Peek, onder het motto ‘in Nederland is hij een onbekende figuur’,
schetst wie Marc Coucke is. Toch weet ik niet wat het effect zou zijn
indien een Vlaamse auteur in de Randstad voor een prestigieus boek Harry Mens zou voorstellen.
Wat er in de roze koeken zat
die Polak en De Vries tijdens hun naspeuringen in de KB aten, zal een raadsel
blijven. Moeiteloos zijn uit
Vlaanderen in elk geval meer dan zestig auteurs van essays te noemen: Abicht,
Abou Jahjah, Albers, Aziz, Baetens, Van Bastelaere, Beeckman, Bettens, Boudry, Van
den Broeck, Brusselmans, De Cauter, Claes, De Craemer, Decreus, Deleu, Demets, Devisch,
Dewulf, Ducal, El Azzouzi,
Fonteyn, Fraihi, Van Gasse, Gerits, Gruwez, Hermans, Holthof, Hoste, Huet,
Hulsens, Ingabire, Van Istendael, Jans, Joostens, De Kuyper, Laermans, Lamrabet, Lauwaert, Lauwereyns, Lesage, Meskens, Meuleman,
Moors, Mortier, Naegels, Nolens, Note, Olyslaegers, Pearce, Peeters, Petry, Polis, Provoost, Raskin, Reynebeau, Roelens, Roggeman,
Rogiers, Rutazibwa, Schoeters, Sels, Six, Spinoy, De Stoop, Theunissen, Unigwe, Vandecasteele, Vanhaesebrouck,
Vanhole, Vande Veire, Venmans, Verbeke, Verhuyck, Verschaffel, Vitse.
Wie ook wordt
gemist in De wereld in jezelf, en
door Zwagerman destijds opgenomen, is Patricia de Martelaere. Maar verbazen doet
dit niet. Bij de presentatie van het G.-nummer
over haar rijke oeuvre klonk de stelling dat zij heden moeilijk zou kunnen
debuteren. Veel van De Martelaeres filosofische essays stonden nog in
boekenbijlages. Over haar privéleven gaf ze on
the record nooit iets prijs (ze vertelde aan journalisten wanneer hun
bandrecorder op off stond). De
hersentumor die uitgerekend deze denker trof, had aanleiding kunnen zijn om toch
een publiek cultuurpersonage te worden. Maar de tekst die nog van haar kwam was
voor een Vlaams literair tijdschrift en zocht de grenzen van kennis over God. Hoe pijnlijk dat na haar dood een heel boek werd gevuld met een zoektocht naar de mens achter
de schrijfster. Goed dat haar intimi er niet in wilden participeren.
Reactiemogelijkheid: hier
Reactiemogelijkheid: hier
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.