Ruimte in het hoofd
Toen onlangs het literaire
tijdschrift G. een nummer plande over Patricia de Martelaere die tien jaar geleden overleed, bleek van
deze begenadigde en bewierookte essayiste-romanschrijfster, wier oeuvre
decennia omspant, geen enkel boek voorradig. Geïnteresseerd jongere auteurs
moesten zich behelpen met fotokopieën en niet-afgeschreven bibliotheekexemplaren.
Prachtig dus dat Nina Polak en Joost de Vries eind 2018 met de bloemlezing De wereld in jezelf. De Nederlandse en
Vlaamse literatuur van de 21ste eeuw in 60 essays materiaal naar
buiten brachten dat, hoe recent ook, amper beschikbaar blijkt. Bovendien heeft
deze gebonden editie van dik zeshonderd bladzijden een leeslint, hintend dat
het genre trage consumptie eist – die de voorbarige datering in de ondertitel
kan verklaren.
De twee
samenstellers nemen in hun voorwoord uitdagend afstand van het essay als beschouwende tekst (hun cursivering),
die een afstandelijk betoog zou afsteken. Polak en De Vries hebben voorkeur voor
onderzoek dat meandert en een persoonlijke toets toelaat. Meteen is dan de
vraag of het een het ander uitsluit. Hoe zouden ze bijvoorbeeld Montaigne inschatten,
verklaard grondlegger van het essay? De samenstellers omzeilen die kwestie
pragmatisch, doordat de eisen van de tijd veranderd zouden zijn. Voor hen is
het tekenend dat er recent een heruitgave verscheen van Marja Pruis’ De Nijhoffs en ik. Dit debuut was in
1999 ‘ongenadig hard afgefakkeld’ omdat de auteur zich naast haar onderwerp drong.
Nu wordt zo’n prominent ik, constateren Polak en De Vries, ‘unaniem geprezen’.
Ze verklaren die
ontwikkeling uit de veelheid van media en informatie die in de 21ste eeuw beslag kreeg: mensen nemen de wereld subjectiever waar. Elk onderwerp zou
daarbij zijn eigen methode afdwingen. Tegelijk zijn maatschappelijke misstanden
als seksisme en discriminatie zo algemeen, dat een goed essay tegenwoordig, ‘niet
uit navelstaarderigheid’, de oplossingen dicht bij huis zoekt. Dat is wederom pragmatisch
omdat, ontlenen Polak en De Vries aan een uitspraak uit een prognose, met een traditioneel ‘vrijuit’ onderzoek via dit
type tekst ‘geen droog brood meer te verdienen valt’. Het delen van
privébesognes als aanpassing aan de markt?
Voorheen hield
het essaygenre volgens de samenstellers een literair ‘spel’ in, met
‘mooischrijverij’. Ze noemen daarbij Komrij, Vogelaar en Krol. Het te maken
punt zou bij die auteurs onder aan het prioriteitenlijstje staan en zo bleven ze
zelf ‘buiten schot’. Dit type, onthullen Polak en De Vries, ontbreekt in deze bloemlezing.
Ze sluiten zich expliciet aan bij Joost Zwagerman die straatrumoer in de literatuur kon waarderen.
Een essay uit De wereld in jezelf is dus onbeschroomd bevlogen
en geëngageerd. Polak en De Vries prefereren ‘algemene onderwerpen’ boven stukken
over literatuur en poëtica van ‘vooral dichters’ die van papier naar papier
zouden bewegen. De 21ste eeuw van deze bloemlezing begint met Nine-eleven. Volgens Michael Zeeman,
betiteld als ‘huisessayist van de
Volkskrant’, leek toen het begrip Derde Wereldoorlog ’even inhoud te
krijgen’. Drie dagen na de aanslagen achtte hij alleen fictie in staat deze
werkelijkheid te begrijpen. Door deze acquitstoot van De wereld in jezelf wordt heil gezocht in de vermaatschappelijking van
literatuur. En dus ook van het essay, dat zich in deze bloemlezing, garanderen
de samenstellers, diverser dan ooit betoont. Het kan er de vorm aannemen van
een brief, een verhaal, satire,… Volgens Polak en De Vries duikt literatuur
zelf er ook anders in op. Lezen van een andere tekst gaat niet met exegese,
maar weerspiegelt eigen ervaringen, ‘de theorie van de roman wordt als het ware
doorberekend naar de praktijk van het leven’. Daarnaast zou het essay oprukken binnen
de roman zelf, ‘het narratief wordt opgeschort voor een essayistisch vertoog’. Dit
vertoog is zelfstandig te lezen, terwijl de samenstellers bij enkele, vaak
oudere auteurs (Brassinga, Februari, Hulst, De Jong, Lanoye, Schippers) geen
‘fragment uit een groter geheel’ kunnen en willen lichten.
Hun selectie in
ogenschouw nemend stelt het Polak en De Vries teleur dat er maatschappelijk
grote thema’s als de bankencrisis en klimaatverandering in ontbreken. Wel
ontwaren ze ‘opvallend veel porno’. Onder de bijna zestig uitverkorenen voor De wereld in jezelf zijn in het eerste decennium
van de eeuw mannen overtallig, in het tweede tellen Polak en De Vries, opnieuw
geïnspireerd door Pruis, meer vrouwen. Ook dat is een teken van vergrote
diversiteit, die het belang van iedereen dient. Het voorwoord besluit: ‘Het
essay is de plek waar de schrijver zich vrijuit tot de wereld kan verhouden, waar
ruimte wordt opgeëist maar ook ruimte wordt gemaakt in het hoofd van de lezer’.
Roze koeken
Waarschijnlijk
klinkt door mijn modale werkwoorden al verbazing over de statements van Polak
en De Vries.
Hun afkeer van
poëticale stukken wordt weersproken door de as van de bloemlezing. Behalve Zwagerman
en Zeeman (uit wiens krantenartikel de cruciale laatste 500 woorden zijn weggelaten) vertolken
nog twee mannen die: Bas Heijne met ‘Weg met de wezenloosheid’ en P.F. Thomése met ‘Raadsel der verstaanbaarheid’. Deze vier poëtica’s hebben een relatief groot
publiek bereikt, gaan exclusief over proza, bieden geen nieuwe gezichtspunten
en voelen bij herlezing lauw aan. Terzijde hebben ze nog iets gemeen. Zeemans
beschouwing uitgezonderd zijn deze teksten gemaakt voor aan letterenfaculteiten
gelieerde evenementen. Hier fungeren essayisten als zogeheten gastschrijvers.
Polak en De
Vries’ bewering over de actuele penetratie van het essay in fictie kan ik
evenmin volgen. Vroeg in de twintigste eeuw is het begrip essayisme zelfs door Musil in zijn romancyclus Der Mann ohne Eigenschaften verdisconteerd.
Nog eerder kende Nederlandse literatuur in Multatuli zo’n uitvoerder van wat
Polak en De Vries voor de 21ste eeuw ontdekken. Even voordien, in het
postmodernisme, was genrepenetratie min of meer de norm.
Andersom sticht Polak
en De Vries’ besluit geen ‘fragment uit een groter geheel’ op te nemen verwarring,
omdat meerdere teksten in De wereld in
jezelf refereren aan inleidingen en vorige hoofdstukken. Akkoord, de
expliciet om die reden niet gebloemleesde Maxim Februari is voor mij, zoals ik eens bekende, de grootste hedendaagse essayist. Maar juist zijn
praktijk ondermijnt Polak en De Vries’ criteria. Februari schrijft wekelijks maatschappelijke columns, publiceerde in de 21ste eeuw meer dan één boek met zulke houdbare zelfstandige stukken, bundelde ervaringsrijke notities over een heet hangijzer als transseksualiteit…
Nu redeneer ik op
het niveau van namen. Polak en De Vries vertellen te hebben weggestreept uit
een veelvoud aan namen. Ze erkennen dat twee andere bloemlezers, die net als
zij in de KB ‘op een dieet
van roze koeken en koffieautomatenkoffie’ door essaybundels uit de 21ste eeuw zouden heengaan, zestig totaal andere teksten hadden kunnen kiezen die met
evenveel recht als staalkaart voor het genre golden. Maar juist die aanspraak maakt
me met terugwerkende kracht nieuwsgierig naar concrete voorbeelden van ‘mooischrijverij’
bij Vogelaar en Krol. Van Polak en De Vries’ derde passé essayist, Komrij, heeft
De wereld in jezelf nota bene een
tekst opgenomen. Ik zie daar eerlijk gezegd vooral stijl, maar het punt dat er
wordt gemaakt, over homoseksualiteit, lijkt niet op klassieke wijze ontstaan door
het essayeren zelf.
Ook zijn bij
Komrij alinea’s drastisch verkort tegenover de hem omringende essays. We
schrijven dan 2008. Mijn stelling is dat hij technisch iets liet zien wat bij jongeren
in deze bloemlezing weerkeert. De essayist was een superproducent geworden, die
met zijn gerekte bladspiegel kwantitatief aan de vraag voldeed. Hij bewoog zich
naar het fragmentarische, over de rand waarvan latere auteurs vallen. Bij hen worden
essays genummerde deeltjes waarin de breuken geen andere motivatie vertonen dan wat er, heet van de naald, rond het
aanvraagmoment is gebeurd, te binnen geschoten en gelezen. Met één citaat verschijnen
en verdwijnen allerlei boeken in zo’n tekst. Dit klinkt ouwelijk, maar ik moet,
al zijn me zijn jonge essayisten bekend die de stiel anders bedrijven, afgaan
op de bloemlezing. Daar weet Fiep van Bodegom met zo’n vorm van fragmenten en
citaten trouwens wel een tekst te componeren die een essayistische denklijn vertoont.
Bij die dominante
desintegratie verstrekt De wereld in
jezelf een ratjetoe van alineavormgevingen, soms binnen hetzelfde stuk met
en zonder witregels, dan weer inspringend en dan weer niet. En nu ik toch aan
het zagen ben: de noten verwijzen naar een afwezige bibliografie en de
inhoudsopgave wankelt. Met een pauze van vierhonderd bladzijden verwijzen twee
bijna identieke noten naar een en dezelfde doorwrochte studie over Pasolini, in
twee spellingen van deze regisseursnaam.