‘Deden ze dat bij mij ook maar eens!’
In het
geweld van teksten vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen ging een boekje van Bas Heijne een beetje verloren. Toch doet hij in Staat
van Nederland een aantal opmerkelijke beweringen – in het licht van de
maatschappijdiagnoses die hij sinds 2001 als columnist van NRC Handelsblad wekelijks stelt. Hij gebruikt nu een beeld dat
amper nog als beeld wordt ervaren. Door de samenleving zou een ‘breuklijn’ lopen
die ‘alleen maar dieper’ wordt. Zo kan Heijne twee kampen benoemen, plus een
sfeer van polarisatie. En omdat de ondertitel luidt Een pleidooi, dwingt hij zichzelf een remedie te vinden.
Terecht ziet
Heijne ‘een harde clash tussen verschillende manieren van naar de wereld
kijken, verschillende opvattingen over wat een goede samenleving is’. Nieuw in
zijn denken is de erkenning dat de grondtoon van deze strijd mogelijk sociaaleconomisch
is, maar zeker ‘inmiddels ideologisch:
universalisme tegenover nationalisme, gelijkheidsdenken tegenover groepsdenken,
het streven naar gezamenlijkheid tegenover identaire eigenheid’. Vermoedelijk hebben
alle eerste termen van de tegenstelling Heijnes voorkeur.
Hij veronderstelt
dus het bestaan van iets schier achterhaalds dat in de jaren zestig en zeventig
‘het systeem’ werd genoemd, gedragen door ‘structuren’. Van die invalshoek
moest Heijne nooit veel hebben, reden waarom hij gold als een gematigd links
criticus van idealistisch links. Hij zocht evenwicht. Bij elk hooggestemd idee dat
de werkelijkheid zou vertekenen, plaatste Heijne nuchter commentaar. Zo
ontstond tegelijk begrip voor behoudender geluiden. In Staat van Nederland doet hij dat uiteindelijk ook, maar moet hij
voor zijn balans grovere middelen inzetten. Het zijn nu exclusief populisten
die door Heijne worden betrapt op sympathie voor griezelige post-truth-leiders.
Intussen
staat zijn cursief ideologisch er
toch maar, net als in het besef dat het marktdenken ‘ons, zo leek het tenminste
een lange tijd, van de verplichting [heeft] ontslagen in morele termen over onze samenleving na te denken’. Ik vind zulke
kwalificaties vanzelfsprekend. Bij Heijne lijken de cursieven met terugwerkende
kracht zijn relativeringspraktijk te ontmantelen. Kennelijk valt niet elke gebeurtenis
terug te brengen tot onhysterische proporties.
Heijne verklaart
zijn breuklijn uit een gebrek aan luisterbereidheid, een eigenschap die voor
hem – en voor David Van Reybrouck – cruciaal is geworden. Wat hij opvangt is ‘vooral een
eindeloze reeks zelfuitingen, in naam van de narcistische overtuiging dat het
er slechts om gaat om gehoord te worden’. Olijk ontwaart Heijne het recept van ‘zelfrijzende
verontwaardiging en ontsteltenis’, niet toevallig bij alle tweede termen van
zijn tegenstelling. Dit gedrag openbaart zich volgens hem bij uitstek op één
medium: het internet.
De voorrang
van emoties fnuikt wat Heijne ‘het debat’ blijft noemen. Pas wanneer de strijd met
andere wapens en termen gevoerd wordt, zou er iets gunstigs met de breuklijn
gebeuren.
Ideologische eerlijkheid
Staat van Nederland ambieert een ware uitwisseling van ideeën, zonder stemmingmakerij. Bij
zo’n debat loont het om de gemelde begrippenparen ook historisch te funderen.
Heijne rekent zichzelf tot de nazaten van de Verlichting (voor de vijanden: gutmenschen, politiek correcten),
terwijl nationalisten (voor de vijanden: populisten, racisten) een
Contraverlichting propageren. Beide partijen koesteren een meer of minder
onbeschroomd geuite sympathie voor verworvenheden van het Westen. Het betreft hier
voor de goede orde zo’n 12% van de wereldbevolking.
Ik betrapte
me erop bij de lectuur te wachten totdat Heijne een derde in zijn betoog binnenliet
om het huidige perspectief te kaderen. Na zo’n vijftig bladzijden was er
inderdaad de entree van Johan Huizinga. Diens veroordeling van ‘puerilisme’ trekt Heijne door naar een kinderachtige, onoprechte houding
in het debat. Dan doelt hij op het verdoezelen van aspecten aan het hete hangijzer
en om het wegmoffelen van consequenties. Ook het niet-aflatend blameren van
tegenstanders heet vruchteloos infantiel. Door alles in het persoonlijke te
trekken, voelt men zich snel beledigd en schept er anderzijds schijnbaar
genoegen in anderen te grieven. Wel krijgen debatten zo trekken van fitties. Dat is een etiket van Heijne
zelf, afkomstig van het door hem misprezen internet.
Hij verlangt
daartegenover ‘ideologische eerlijkheid’. Daar horen zelfcorrecties bij omdat
‘je tegenstander, hoe hard en vijandig ook, altijd wel ergens een punt
[heeft]’. Een cruciale constatering, waarvoor moed en oprechtheid nodig zijn.
En inderdaad luisterbereidheid. Misschien is het beste voorbeeld wel het humeur
dat in de maatschappij heerst. Heijne refereert aan onderzoeken waaruit blijkt
dat Nederlanders tevreden zijn over eigen leven maar inktzwart over hun samenleving.
De stap vooruit die Heijne zet, is dat hij die onvrede niet wil afdoen als apocalyptische
aanstellerij. Hij sluit die perceptie in. Welvaart hoeft immers niet bepalend
te zijn voor samenhang en binding.
Recent berichtte het Sociaal Cultureel Planbureau inderdaad dat ondanks de economische voorspoed het pessimisme groeit.
Onder laagopgeleiden welteverstaan, met minder kapitaal. Ze voelen zich in de
steek gelaten door de politiek en hadden vaak PVV gestemd. Optimisten zaten in
de hoek van Groenlinks en D66. Indien mensen toch ingedeeld moeten worden, dan zou
dit begrippenpaar wellicht nog het meest verhelderen.
Misschien
laat Staat van Nederland als geheel
zien dat Heijne heeft moeten groeien in de consequenties van zijn ideologisch-debat-gedachte.
Vroeg in het boek onderwerpt hij een nationalistische blogtekst van Gerard
Joling aan een fact check. Dan blijkt
er speling met de werkelijkheid. Maar wat beoogt Heijne met die uitkomst? Perceptie
hoeft toch niet overeen te komen met een dagelijkse gang van zaken? Bas van Stokkom
heeft daar in de studie Wat een hufter! vele voorbeelden van gegeven.
Dat statistieken niet voor iedereen als
medicijn of evangelie fungeren maar veeleer als leugenfabriek, zegt Heijne
verderop nota bene zelf: ‘Feiten zijn goed voor onze nuchterheid, maar je zult
er geen breuklijn mee dichten. Het gaat niet om feitelijkheid versus emotioneel
impressionisme’. Dit citaat weerspiegelt meteen de kwaliteit van Heijnes taal. De
eerste zin geeft achter de komma een snelle perspectiefwisseling te zien, de
tweede gebruikt met ‘Het gaat om’ een bijna autoritaire stijlfiguur die in Staat van Nederland dikwijls voorkomt
(het boekje normaliseert de term ‘insteek’).
Heijne moet ook wel toegeven dat feiten
beperkt houdbaar zijn, omdat door zijn ideologische frame woorden een amper te
beheersen lading hebben. Toch kan hij het niet laten in het
PVV-verkiezingsprogramma een aandrang te bespeuren om Nederland te veranderen
in ‘een gesloten inrichting’. Die uithaal frappeert mede omdat Heijne als
grootste tegenstander van Wilders de man zelf ziet. Deze schoffeert
andersdenkenden zo grondig, dat zij niet meer tot samenwerking bereid zijn:
‘Wilders’ taal is zijn eigen cordon sanitaire, een permanente verbale high van
woede en wraakzucht’. Hier toont Heijnes taal beperkingen die ik populistisch zou noemen.
Bedekkende
toon
Wat had Gerard
Joling eigenlijk beweerd? Dit is het citaat:
‘In een
Delfts ziekenhuis is een rel uitgebroken over stilteruimtes. Deze was alleen
voor de Islam en niet voor Christenen. Er mag geen kruis hangen. We slaan
volledig door in Nederland, het maakt mij doodsbang. De eerste knokpartijen en
verwachtingen zijn al gemeld in het asielzoekerscentrum. Waarschijnlijk denken
veel eenzame ouderen bij het zien van de mensen die een asielzoeker als gast
verwelkomen: deden ze dat bij mij ook maar eens!’
Heijne zegt
dan dat ‘televisiepersoonlijkheid en zanger’ Joling ‘op onnavolgbare wijze’
redeneert over miskenning. Ik zie hypersoepele verbanden, uitvergrotingen,
grammaticale oneffenheden en conclusies die de mijne niet zouden zijn, maar de
redenatie is toch coherent? Ze rijmt met de bevindingen uit het SCP-rapport. Ook
vind ik het stemmingmakend dat Heijne oproepen als die van Joling linkt aan ‘de
echokamer van het internet’. Omdat hij die mediumgebonden observatie meermaals
herhaalt, lijkt het alsof printmedia wel terughoudend en genuanceerd zijn. En alsof
Heijne niet mag worden gekritiseerd of gekarikaturaliseerd, omdat hij dat zelf niet zou doen. Dat eventuele verbod dunkt
me alleen al hierom unfair, omdat bijna niemand de kans heeft om columns voor
grote printmedia te schrijven (vóór NRC
deed Heijne dit in Vrij Nederland).
Het pleit
voor Heijne dat hij opbiecht de verleiding te kennen om Jolingachtige bijdragen
aan het debat als ruis te zien en te negeren. Uit de publicatie van Staat van Nederland blijkt dat hij zich niet neerlegt bij zijn aanvechtingen. Het boekje valt
te karakteriseren als een oefening in vallen en opstaan bij een nieuw
paradigma. Heijne spreekt zichzelf onvermijdelijk tegen. Zodat duidelijk wordt
dat iedereen moet bijleren? Uiteindelijk onderkent hij bijvoorbeeld het
failliet van een ‘bedekkende toon’ die tegenstellingen en verschillen
bagatelliseert. Expliciet taalgebruik lijkt dan alsnog noodzakelijk.
Ook roept
hij maatschappelijke eenheid ten slotte uit tot een illusie. Het enige wat volgens
Heijne een debat bevordert, is het willen zien en horen van anderen, en eigen
zwakke punten ontdekken en erkennen. Afbranden kan dan toch geen optie zijn.
‘Het helpt als wanneer posities duidelijk worden gemaakt, wanneer men laat zien
waar men voor staat – in plaats van waar men tegen is’. Dat laatste doet denken
aan de intenties van de Vlaamse burgerbeweging Hart boven Hard, die voelt voor positieve confrontaties. Of aan een recent pleidooi van Eva Rovers, die wel de potentiële kracht van internet ziet, althans
op het moment wanneer het zich richt op verbinden in plaats van verdelen.
Gewone, boze witte Nederlander
Dat Heijne moet
wennen aan zijn eigen ideologie-inzet, blijkt bijvoorbeeld uit een detail dat
hij een Zwart Piet met roetvegen en andere kleurtjes ‘geneutraliseerd’ noemt,
en zo zijn centrale stelling weerspreekt. Over deze explosief gebleken materie oordeelt
hij gelukkig niet meteen, maar behandelt een Facebookstatus uit de fameuze
Pietitie die angst uitspreekt voor verlies van wat als een mooi en zuiver feest
wordt ervaren:
‘Lieve
mensen, hoe lossen wij dit nu op? (…) Ook 2 miljoen likes voor Zwarte Piet
heeft blijkbaar geen zin. Op scholen wordt gewoon gekeken naar het Sinterklaasjournaal, maar toch worden
deze “nieuwe” Pieten niet geaccepteerd door de grote meerderheid’.
Uit deze
passage leidt Heijne af: ‘Dus het Sinterklaasjournaal,
uitgezonden door de publieke omroep, wordt hier gezien als een ideologische
gestuurde, doelbewuste aanval op wat onschuldig, gemeenschappelijk en eigen
is.’ Is dat wel de bewering? Zelf lees ik ongeloof over de macht van wat wordt
gevoeld als een minderheid. Heijne meldt vooraf kies dat de likes-teller van de
Pietitie op ‘bijna 1,8 miljoen’ staat, dus de Facebookbewering maakt de eigen
partij evengoed groter dan de werkelijkheid. Hoe dan ook wordt het ideologische
aspect juist terzijde geschoven.
Voorts
zwijgt Heijne over de aanhalingstekens rond ‘nieuwe’, die over de
kleurverandering suggereren dat ze onwerkbaar, onorigineel en onacceptabel is.
Het citaat beklaagt volgens mij dus minder ‘culturele onteigening’, zoals Staat van Nederland wil, en meer een
aanval op de democratie door vermeende sektes. Uit die kringen is het bekendste
individu waarschijnlijk Sylvana Simons die, zoals Heijne verderop geweldig
aanhaalt, ‘verkeerd bezig’ zou zijn. Wel stigmatiseert hij de dienstdoende criticus
als ‘een gewone, boze witte Nederlander in een voxpop’.
Grofmazig en
monocausaal lijkt me verder Heijnes gelijkstelling van nationalisme aan
populisme. Volgens Paul Scheffer is in plaats van populisme het begrip ‘protectionisme’ adequater: tegen de
inperking van de verzorgingsstaat (als gevolg van het neoliberalisme), en tegen
de ondermijning van nationale identiteiten (als gevolg van de globalisering).
Toch komt
Heijne bij een belangrijk punt, als hij zich basaal in de Pietitie verplaatst:
‘wij zijn heus van goede wil, maar we laten ons niet
beleren/schofferen/bestelen/wegdrukken’. De sensatie behelst namelijk ten prooi
te vallen aan intentieprocessen. Dat deze in twee richtingen verlopen is iets
anders dan dat Heijnes historische breuklijn er onhoudbaar door wordt. Bij de
Contraverlichting domineert in Nederland namelijk Paul Cliteur die het recht op
meningsuiting boven alles stelt – en zich daarbij beroept op de Verlichting.
Overigens behoort Cliteur tot hetzelfde netwerk als Scheffer.
Even vruchteloos
als populisme acht Heijne politieke correctheid. Hij benoemt het langs de omweg
van Michael Sandel. Dan zou wederzijds respect het vermijden van een waardendebat aandrijven.
Heijne vindt die houding gevaarlijk, met als voorbeeld een ‘vaak harde’
afwijzing van homoseksuelen door moslims. Dit onderwerp ligt hem zo na aan het
hart, dat hij zich markant onverzoenlijk tegenover elke schijnbare concessie
opstelt. Wanneer het gaat om homoseksualiteit zijn verklaringen in termen van
‘structuren’ voor Heijne onaanvaardbaar. Toch lijkt me dat politieke correctheid (principieel)
generalisaties wil voorkomen en (pragmatisch) onnodige kwetsuren vermijden. In
hoeverre er wederzijds respect heerst, valt niet te detecteren.
Actieve tolerantie lijkt het hoogst haalbare. Dat verhindert de ander als obstakel te zien, als
bedreiging van eigenwaarde, cultuur en gemeenschap. En het verhindert een
actie-reactiecircuit waarin men elkaar de maat blijft nemen. Bij politieke
correctheid gaat de ervaring van gekwetstheid voor op bedoelingen achter de
gewraakte boodschap – het slachtoffer is belangrijker dan de dader. Vanuit die
optiek kan bij het Zwartepietdebat de macht van het getal geen rol spelen.
Lichte trauma’s
Bas Heijne onderkent
dat politiek gericht is op consensus na onderhandeling, terwijl dus in de
samenleving, en bij radicalere partijen, ideologische tegenstellingen oplaaien.
Zijn deze aan weerszijden van de breuklijn liggende overtuigingen ook
onverzoenbaar? Ja, besluit Heijne, als hij maatschappelijke eenheid illusoir
heeft genoemd. Vertoont daarmee het debat slechts decoratieve waarde? Of zou,
zoals Chantal Mouffe meent, dissensus vrucht kunnen dragen?
Begin van
alles, beweert Staat van
Nederland, is gefundeerde kritiek die de eigen positie mee onder
vuur neemt. Zelf wenst Heijne op die manier constructief te zijn. Daarmee
handelt hij in de geest van Huizinga én in die van het consensusdenken dat de
huidige participatiemaatschappij domineert. Heijne benadrukt dat met zijn
ondertitel Een pleidooi, die hij op Twitter afzette tegen een
kennelijk vermaledijd genre: ‘geen pamflet’. Toelichting volgde met een citaat dat
tweemaal in het boek voorkomt en dat ook de achterflap siert: ‘De vraag is
niet: wie zijn wij? De vraag is: wie willen
we zijn?’ Opnieuw zet een cursivering bakens uit.
Misschien
past het bij Heijnes wil tot constructiviteit dat hij consumenten maant niet
goedkoop kritisch te zijn. Media worden volgens hem wel erg vaak opgeroepen tot
verantwoordelijkheid en terughoudendheid. Toch zou dit volgens mij geen reden
mogen zijn om bij een gerechtvaardigde aanleiding kritische kanttekeningen in
te slikken, of zelfreflectie te verijdelen. Zeker omdat evenmin valt te
ontkennen dat vele media een ombudsman hebben aangesteld, uit de mond waarvan
kritiek een cultuurindustrieel tintje krijgt. En het gebeurt geregeld dat media
de zielenpiet uithangen, wanneer ze weer beweren te worden gestraft als
boodschapper van het kwaad.
Mij zou het
bijvoorbeeld interesseren wat de ratio is van Heijnes aanwezigheid op Twitter, omdat
hij in Staat van Nederland over dat
sociale medium helemaal niet te spreken is. Hij vindt het getuigen van en
uitnodigen tot agressief gedrag. Misschien zou hij als gelouterd opiniemaker met
zo’n uitleg zelfs de samenleving een compensatietje bieden. Onlangs wees Maxim Februari nog op het gegeven dat het juist de elite is die hamert
op het morele verval aan de onderkant van de samenleving, terwijl het de elite
aantoonbaar aan verantwoordelijkheidszin heeft ontbroken.
Zo’n
legitimering zal allicht een paradox herbergen. Ook Staat
van Nederland openbaart weer de columnist Heijne, gekend om zijn
relativerende woorden óver de werkelijkheid van woorden zoals ‘kleur’ en
‘diversiteit’ en ‘dialoog’. Het zou daarnaast boeiend zijn te vernemen in hoeverre
hij vermoedt zelf feiten en perceptie te verwarren, door in een fameuze bubbel
te zitten. Na zestig bladzijden pleidooi sluit dit boekje met een lang Heijne-interview
(door Frank van Zijl) waarin het
programma zonder tegenspraak wordt samengevat.
Daarbij
betoont Heijne zich wederom eerlijk. Over de hem toegekende PC Hooftprijs voor
essay bekent hij ‘lichte trauma’s’ te hebben opgelopen door eerdere telefoontjes
met de mededeling: ‘Je voelt hem al aankomen (stilte), wil je in de jury?’ Vele
misschien minstens zo bekwame literatoren missen de ondervinding die Heijne
hier als vanzelfsprekend opvoert. Bijna heroïsch bovendien is de beschrijving
van het appartement te Parijs waar hij tijdelijk zijn inspiratie zocht:
‘bed, tafel, een kleed, twee stoelen, boekenkasten, meer niet (…) Koptelefoon
op, keiharde muziek, tikken maar’. Echte vluchtelingen zouden hier voor
tekenen; Heijnes onderschikking van de sociaaleconomische penarie aan de moraal
heeft ook iets pijnlijks.
Toch is het
interview belangwekkend, omdat Heijne zijn inzicht dat maatschappelijke samenhang
ontstaat doordat mensen iets delen, uitgerekend bij twee PvdA’ers aantrof. Op
lokaal niveau bij burgemeester Ahmed Aboutaleb die, even na de verkiezingen, in
Rotterdam verbood Erdogan-posters op te hangen – de vrije mening liet zich weer eens gelden. Een andere
politicus die Heijnes goedkeuring wegdraagt is Lodewijk Asscher die had gezegd:
‘Ik wil niet in een land leven waarin mensen voortdurend worden aangesproken op
hun achtergrond’. Wel had dé verliezer van de verkiezingen volgens Heijne
debatten moeten organiseren over die pluriforme samenleving. Staat van Nederland demonstreert hoe
deze idealiter verlopen. De wijsheid achteraf was er uiteraard niet in
verwerkt.
Bas Heijne: Staat
van Nederland. Een pleidooi. Prometheus, Amsterdam, 2017. 84 blz.
Reageren op deze tekst kan desgewenst hier.
Reageren op deze tekst kan desgewenst hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.