donderdag 13 maart 2025

Mobiliteit, metaforen en moraal (2019)

  

Vervang hem dan toch door een bakfietstandem’

 

[met Dietlinde Willockx]

 

 

Toen Van Dale eind 2018 het Woord van het Jaar bekendmaakte, was de uitslag voor Vlaanderen minder vrijblijvend dan gewoonlijk.[1] ‘Moordstrookje’ had voor een fors debat gezorgd in het parlement nadat Groen-politicus Björn Rzoska met dat woord had verwezen naar de smalle stroken aan steenwegen, waar een stippellijn fietsen beschermt tegen auto’s die tot 70 kilometer per uur mogen rijden. De N-VA kapittelde hem bij monde van fractievoorzitter Matthias Diependaele en minister Ben Weyts. Ze kregen bijval van Bart Somers (Open Vld), burgemeester van Mechelen, de stad die fietsstad van Vlaanderen wil worden. Ook Geert Bourgeois maande Rzoska zijn woorden te wikken. Moord, dat is toch opzettelijk doden, redeneerde de minister-president.

Rzoska bond in en zei dat hij ‘misschien iets te scherp geformuleerd’ had. Toch was zijn woordkeus gangbaar. Iedereen verpakt wel eens een opinie, al dan niet gebaseerd op ervaring, in een metafoor. Het Groen-parlementslid had een tijd per fiets van zijn woonplaats Lokeren naar Brussel gependeld.[2] Hij wilde niet legitimeren dat auto’s rakelings voorbij mogen zoeven aan kwetsbare weggebruikers, die nota bene geen CO2 uitstoten. Zijn taal breidde de fysieke werkelijkheid van de infrastructuur uit met een niet mis te verstane morele betekenis.

Een metafoor belicht iets in termen die vasthangen aan een ander onderwerp. Soms levert dat een verrassing op, soms obsceniteit of tergend moralisme. Politici stellen bijvoorbeeld een werkloosheidsuitkering voor als een ‘hangmat’, het terugdringen van de drugshandel als een ‘war’, erfenisbelasting als een ‘sterftaks’ en camera’s voor rekeningrijden als ‘stasi-kastjes’.[3] Zulke metaforen vellen een negatief oordeel en vragen om interventie in de realiteit.

Met het uitspreken van ‘moordstrookje’ deed Rzoska dus niets nieuws – het woord was zelfs bijna twintig jaar oud.[4] Toch is er iets bijzonders aan deze metafoor. Ze laat in het midden wat ze hekelt: gedrag van sommige automobilisten of een gebrekkige infrastructuur. In het tweede geval zouden er systeemfouten zijn. Wel is voor die infrastructuur iemand verantwoordelijk, die in dit scenario de rol van de moordenaar aangemeten krijgt. Hoe onsubtiel de metafoor zich emotioneel laat aanvoelen, des te subtieler breidt ze het aantal mogelijke verantwoordelijken uit.

In dat licht was Weyts’ reactie tekenend. Hij kwam met cijfers. Dankzij recente wegenwerken in België waren er minder slachtoffers, zei de minister. Als er geen slachtoffers zijn, is er geen moordenaar en hoeft niemand zich aangesproken te voelen, lijkt de gedachtegang. Maar minder is niet geen: ondanks deze statistieken lieten mensen van vlees en bloed het leven op de openbare weg terwijl ze zich per fiets verplaatsten. De cijfers vertellen ook dat in België per hoofd van de bevolking de meeste fietsdoden van Europa vallen. En wat met een uitgebreidere kring slachtoffers van Belgiës gigantische fijnstofprobleem dat door auto’s wordt vergroot? Wie is voor hen verantwoordelijk?