maandag 6 november 2023

De vriendelijke mens (2023)

  


 

 

isbn 9789079202980, 32 blz.

Boekverzorging Dooreman

 

 

Op een gewone namiddag, echt doodgewoon,

het licht hing nog een vaatdoek te zijn

boven het opmerkelijk geasfalteerde pad,

het is wel Patatonië waar elke mobiliteit

voor de mensheid zonder motor aangewezen

is op strookje en kassei, op die gewone

namiddag kwam ons tegemoet niemand minder

dan de vriendelijke mens.

 

 

Marc Kregting vertelt in De vriendelijke mens over een migrant die na de val van de Muur naar het westen kwam. Hij beproefde zijn geluk in het land Patatonië. Daar nam hij elke klus aan. Nu zit hij alweer jaren bij cateringbedrijf Senseo Planvacuüm. Collega’s zijn van dezelfde generatie als zijn dochter die hij in zijn eentje heeft opgevoed. Die studenten houden zich bezig met onbegrijpelijke kwesties als rechten.

De vriendelijke mens snapt hen niet. Hij wil gewoon werken, voor de toekomst van zijn oogappel. Ook krijgt hij brieven. Ze stellen dat ze hem niet thuis hebben aangetroffen en reppen van achterstallige betalingen. Hoe lost de vriendelijke mens dit op? Vooralsnog verdubbelt hij zijn inspanningen. Voor zijn dochter? Vergeet hij niet iets?

Na meer dan tien jaar dichterlijk zwijgen neemt Kregting de draad van poëzie op. Met horten en stoten en tegelijk lyrisch ontvouwt hij een globaliseringsdrama. De vriendelijke mens wil onontkoombaar zijn in overgave en blindheid.

 

‘De Kreg is back, versgewijs, en hoezeer (…) Gekwinkeleer die/dat mij gelukkig maakt.’ (Laurent De Maertelaer, Goodreads)

‘Kregting speelt een vrijzinnig spel met de regels van de vrijheid. Een universeel, rauw verhaal over de vluchteling, voor een heel klein, fijnzinnig publiek.’ (Hanz Mirck, Tzum)

Dit is een poëzie van toespelingen, hyperlinks, als muziek zonder rustpunten, een soort onstuimige post-punk of avant-jazz. (…) De soepel geformuleerde en onnavolgbare zinnen blijven nergens bij stilstaan, de ene vergelijking vergelijkt de andere vergelijking. (...) Oké, kom maar door, duizelingwekkende gelijktijdigheid.’ (Alfred Schaffer, De Groene Amsterdammer

Veellaags, met tal van citaten en soms aanleunend tegen wat Nabokov posjlost noemde’ (Gerard Scharn, Meander)

‘een goed klinkend maar ook nogal eigenzinnig, meertalig, breedsprakig en moeilijk te vatten levensverhaal’ (Remco Sleiderink, Goodreads



zaterdag 8 april 2023

Literaire empathie (2014)

 

‘Een naadloze paradox, waar de schrijver op stukloopt’

 

 

 

1.

In oktober 2013 publiceerde Science een artikel dat buitenwetenschappelijke interesse opriep. Onderzoekers hadden bewezen dat lezers van literaire fictie zich beter in anderen kunnen inleven dan non-fictie-adepten, lectuurverslaafden, niet-lezers en, bleek even later, cocaïnegebruikers. Goed nieuws voor bellettristen geplaagd door zingevings- en rendementsvragen. Hun arbeid wordt beloond, misschien niet zozeer met een recept als wel met een humanistisch droombeeld. Ik heb echter geen stof gevonden over iets wat het onderzoek veronderstelt: dat literaire auteurs empathischer zijn dan overige stervelingen.

Recent werd die these getoetst, toen er een boek uitkwam van Kristien Hemmerechts: De vrouw die de honden eten gaf. Ik bezit zelfs niet het begin van een overzicht van de ‘mediaheisa’ die rond de publicatie ontstond. Daartoe leek me de omvang te buitenissig. Eén krant had al twee recensies en meerdere opiniestukken plus een evaluatie van dat geheel door de ombudsman gewijd aan het boek. Ik heb het niet gelezen en zal dat ook niet doen, omdat het uitgangpunt mij een raadsel is.

De auteur gaf te kennen dat via het hoofdpersonage Odette in de huid was gekropen van Michelle Martin, vrouw van kindermoordenaar Dutroux. Stopte met die nobele actie Hemmerechts’ empathisch vermogen niet meteen? Kan het voltooid worden zonder de evidentie de gevolgen te verdisconteren van Martins daden, die in 1996 de door Dutroux ontvoerde kinderen geen eten gaf en dus de hongerdood in joeg? Dan had Hemmerechts ook empathie met de slachtoffers en hun verwanten moeten hebben. Ze toonde zich echter verrast over de opschudding die haar boek verwekte en wijt dat aan haar naïviteit.

Mij lijkt De vrouw die de honden eten gaf de aanzet tot een belangwekkend ethisch experiment. Of het mogelijk is het volstrekt zonder schade uit te voeren weet ik niet, maar het zou interessant zijn wanneer Hemmerechts er voor zichzelf de consequenties uit trekt. Haar vooronderstelling is dat fictie door eigen wetten het begrip voor de ander kan vergroten, een emancipatoire kracht. Wanneer onmenselijkheid een set van desnoods cumulatieve motieven krijgt, dan zou dat zelfs een aanvulling zijn op de kennis die in een samenleving aanwezig is. Fictie krijgt op dat moment dezelfde wetmatigheid als wetenschap. Om de hermeneutische cirkel van haar experiment ook rond te maken, zou de schrijfster haar tekst dus aan Martin moeten voorleggen.

Inmiddels roept Hemmerechts medelijden op omdat ze de zondebok van de natie schijnt geworden, maar de vraag blijft of een dader compleet valt te verlossen van de objectstatus. Ik meen wel dat wie zich rekenschap tracht te geven van intenties bij een misdadiger, tegenstrijdig handelt door mee te werken aan een afbeelding waarin dat object ontmenselijkt is. Daarmee verwijs ik uiteraard naar het omslag van Humo waarop het halve gelaat van Hemmerechts en dat van Martin tot één gezicht zijn gemonteerd. Het illustreert de clichématige waarheid van Dr Jekyll and Mr. Hyde. Ze zou in de persoon van Eichmann buitenfictioneel zijn geworden: dat iedereen ook het kwaad in zich draagt.

De fotomontage corrigeert een enkelvoudige duiding van gelaatstrekken, een techniek van almacht waarmee prekerige auteurs in de negentiende eeuw hun vertellers opscheepten. Wel is de genius van deze op Plautus e.a. voortbouwende theorie, Hannah Arendt, beticht van een gebrek aan inlevingsvermogen. En ik vind het bijna ongelooflijk te vernemen dat een citaat uit haar werk bij wijze van motto voorafgaat aan De vrouw die de honden eten gaf.

Toen Hemmerechts vervolgens een Droste-effect in werking zette door te poseren voor een foto waarin ze het Humo-affiche (met vermelding: ‘het eerste interview’) voor zich hield, verhief ze zich zelfs boven haar onderwerp. Nadien kan er naar mijn beste weten geen argument meer pleiten tegen de stelling dat ze de kassa laat rinkelen uit Martins controversiële reputatie in België. Dat alles wat er gebeurde vanaf de zomer van 2012, met het vertrek uit de gevangenis naar het klooster van de Arme Klaren in Namen en een uitstapje naar Knokke en een vermeende nieuwe plek op een evangelisch kamp in Italië, steevast amok gaf in alle lagen van de bevolking, zal de grootste naïeveling van het land niet ontgaan zijn. Vergelijkingen zijn nooit helemaal adequaat, maar in Nederland kwam dat soort ontvlambare energie vrij bij het voorstel Volkert van der G., moordenaar van Pim Fortuyn, vervroegd vrij te laten.

Ten slotte bleek spoedig dat Hemmerechts zich niet grondig gedocumenteerd had. Collega Ivo Victoria heeft daar een nihilistische interpretatie van gegeven: ‘Is het niet nét door in interviews aan te geven dat zij relatief weinig research heeft gedaan, dat Hemmerechts haar intenties duidelijker maakt? Het boek gaat toch niet over de feiten, op wat biografische gegevens na? Het boek gaat over wat zich in het hoofd van de dader afspeelt – ook in de gekozen literaire vorm, namelijk een monoloog – precies datgene waar iederéén het raden naar heeft. Dat is dat befaamde geboorterecht van de schrijver; het onderzoek naar wat er onder de huid van de werkelijkheid verscholen zit.

Toch zei Hemmerechts in eerste instantie veel archiefmateriaal te hebben doorgespit. Misschien had ze zich niet helemaal solide kunnen documenteren wegens tijdgebrek. De vrouw die de honden eten gaf blijkt ontstaan vanaf mei 2012. Toen begon de auteur aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vanuit commotieperspectief een enclave, een jaar als VUsionair en Schrijver op Locatie’. Het resulteerde april 2013 in een paasgeschenk van de opdrachtgever, getiteld Uitgespuwd. In het omslag is een etiket verwerkt met de tekst: ‘Waarschuwing. Dit is fictie’.

Ik haal deze informatie van een prettig navorsende webjournaliste, die meldt dat op het buikbandje van De vrouw die de honden eten gaf juist verwezen wordt naar de werkelijkheid: ‘roman geïnspireerd op het leven van Michelle Martin, ex-vrouw van Marc Dutroux’. Mij lijkt dat de uitgever hiermee meedingt naar twee trofeeën tegelijk: voor smakeloosheid en harteloosheid. Aan het weinig appetijtelijke omslag van een opengesperde hondenbek geeft hij zo bovendien de associatie met een vagina dentata.

Wie vanuit de verte hoort waar De vrouw die de honden eten gaf over gaat, wordt besprongen door reflexen. Het zijn indrukken, intuïties, gevoelens, oordelen zelfs die zich alle op de auteur richten. Maar ook nadien blijft staan dat het boek vooral Hemmerechts’ eigen fascinaties onthult en dat haar belangstelling voor de buitenwereld beperkt blijft. Juist bij een zo grote ethische inzet van dit project is die vaststelling ontstellend, zelfs in het licht van haar momenteel penibele situatie.

Martin schijnt er door het boek eerder eendimensionaler dan menselijker op te zijn geworden.

Natuurlijk heeft Hemmerechts haar project vooraf gelegitimeerd. In een van de interviews zei ze dat haar nooit het verwijt kon worden gemaakt niet te weten wat het verlies van kinderen inhoudt, omdat ze er zelf twee heeft verloren. Dit is misschien wel de grofste redenatie die me sinds tijden onder ogen is gekomen (ex aequo met Dutroux zelf, die bij de getroffen ouders in een brief van 44 pagina’s begrip heeft gevraagd voor zijn daden omdat hij met Martin een miskraam beleefde).

Zelfs aan haar eigen vlees ontleent Hemmerechts rechten. Het mag als middel dienen, voor een doel dat ik liever niet definieer. En dat de auteur het pad der empathie tegen de richting van Science in bewandelt, is nu al door zoveel mensen vastgesteld dat een andere kwestie mij meer boeit: vanwaar de onverholen wellust waarmee Hemmerechts veroordeeld is? Ze heeft toch geen taboe geschonden?

vrijdag 6 januari 2023

C.C. Krijgelmans (2008)

 

‘Achter het kromme’

  

‘Ik kan het plafond van deze trein aanraken, nooit gedacht.’
Het verdriet van België

  

 

1.

Toen onlangs fragmenten werden gepubliceerd uit de briefwisseling tussen de welwillende onderwijzer Adolf Merckx en de grote kunstcriticus Jan Walravens, bleek eerstgenoemde anno 1957 te hebben meegedeeld: ‘Krijgelmans was ook zeer goed. In die vent zit toch wat. Ook een Celbetonner.’ Er zal een optreden van C.C. Krijgelmans zijn bedoeld. Frappant dunkt me dat deze als talent geldt en een plaatsje krijgt in een biotoop – hier de kunstkring uit Dendermonde. Krijgelmans heeft altijd het odium van jongere bewaard, dat tegelijk een tijdelijk groter geheel moest representeren. Zijn eigen merites verdwijnen zo enigszins naar de achtergrond, wat tevens jaren na dato uitkomt: in een terugblik op Celbeton vallen veel Noord- en Zuid-Nederlandse namen, maar niet die van Krijgelmans1.

Claude Krijgelmans, geboren te Aalst in 1934, heeft die belofte van de jeugdige eenling tot in het geniale lang gethematiseerd. Vanaf zijn eerste publicatie, binnen het gelegenheidsgeheel van betrekkelijke progressiviteit in Ivo Michiels’ bloemlezing 13 Vlamingen, hangt rond zijn werk de mythe van het allesverslindende project De Hunnen. Krijgelmans’ wel integraal verschenen boeken Messiah (1961), Homunculi (1967) en Spaanse vlieg! (1984) behandelen een zogezegd niet uitgekomen heilsverwachting. Onderwijl helpt een dermate disparaat officieel publicatieritme natuurlijk evenmin om voet aan literaire wal te krijgen. Krijgelmans leek zelfs volledig verzonken, tot hij in 2001 opdook met twee nieuwe, korte verhalen in het Flanders-Language-Valley-Revisitednummer van yang. Daar bleken de protagonisten eindelijk van een meer gevorderde leeftijd, zonder dat het zonnetje trouwens was gaan schijnen – tenzij weerspiegeld in de scherven van een met wellustige rede kapot geschreven taal.

Een van die verhalen behoort tot de twaalf in het vorig najaar verschenen Tandafslag. Deze bundel mag een herdebuut heten. Niet alleen omdat binnen het geheugen van het literaire bestel langer zwijgen dan een lustrum vergetelheid betekent, maar ook omdat al het specifiek geselecteerde tekstje van amper duizend woorden de nodige herzieningen ondergaan heeft. Kennelijk moet Krijgelmans steeds opnieuw beginnen.

Ik besef dat dit ‘avant-gardistisch’ klinkt en dat strookt ook wel met het werk. Wat ik echter vooral besef is dat zo’n etiket, mocht er lotsverbondenheid zijn tussen maatschappij en kunst, fungeert als cijferslot in tijden waarin de Grote Verhalen met dito idealen heten te hebben afgedaan. Alle ruimte dus voor de gemeenplaats dat ‘dit soort werk’ met zijn codes passé is. Maar Krijgelmans voert in het titelstuk van Tandafslag een ‘eutopsist’ ten tonele, in welk brouwsel de voor dit oeuvre gemarkeerde ingrediënten utopist, autopsie en eutopisch zitten. Ondertussen maakt dat schijnbaar oudmodische van ‘het experiment’ wel dat elke positieve uitleg erbij algauw defensief wordt. Zelfs Bart Vervaecks prettige en instructieve voorwoord bij de bundel vertoont die neiging, als wordt gesteld dat elk onderdeel van Krijgelmans’ vocabularium een semantisch surplus heeft. Ik meen dat dit wel meevalt, zonder dat het overigens gratuit of getruukt wordt (nu ga ik na de komma ook in de verdediging).

Waar het literaire proza uit de Lage Landen stilistisch goeddeels inwisselbaar lijkt, hoort Krijgelmans bij de misschien vijf op de honderd auteurs met een eigen toon. Toch is zijn idioom allerminst natuurlijk – ‘natrituurlijk’, moet ik citeren en er iets voedzaams in proeven. Door de grammaticaal en ritmisch volstrekt alledaagse orde waarin hij woorden bijbuigt wordt die kunstmatigheid echter vanzelfsprekend. Soms gebruikt Krijgelmans ook narratieve sjablonen (‘En zo gebeurde het dat…’) en door de vervormde tekst davert sowieso ons niet-aflatende gekakel (‘praatsel’) dat communicatie heet.2

Een verhalenbundel als de onderhavige moet bovendien werkelijk van voren naar achteren worden gelezen. Dan valt te ervaren hoe Krijgelmans woorden laat voortmetamorfoseren tot de desintegratie van taal nabij is. En aangezien bijna alle verhalen opgedist worden vanuit een trein die pars pro toto lijkt voor lichaam en geest, verdient het lezen van Tandafslag de vergelijking met een reis naar het onbekende. Nu is dat reisbeeld op achterflappen en in cultuurbijlagen inmiddels een standaardfrase, maar het dunkt me in dit geval waarlijk relevant, vertrekkend vanuit de zin ‘Nooit was haar verzucht zijn tegenzucht, nooit werd hij ergens toe gedwongen’, en zo’n honderdvijftig pagina’s verder eindigend met ‘Al dat honkeer en gewoelig vóór het ochtendglooisel, ten kwame niet, zodat het levend hem nader toestond dan het bulderen in een enig beleef. Fastetikker.’

Vervaeck spreekt terzake van ‘de apocalyps van de zin’ en het slotcitaat lijkt inderdaad een schoolvoorbeeld van de Dood van de Auteur als soevereine, betekenisgevende instantie. Toch kan dit alleen onder strikte regie geschieden. Krijgelmans moet bij het ontwikkelen van zoveel talige bandeloosheid voortdurend op de rem hebben getrapt om niet in oude sporen te geraken. Niet toevallig zal in de definitieve versie van het yang-verhaal de Dender bij Aalst ‘het Denderend’ heten: dit woord drukt de flow waarin behalve de (bereidwillige) lezer het wereldse materiaal is geraakt, adequater uit. Het bepaald lidwoord is ook onzijdig, behorend tot wat of wie maar wil, en het suffix ‘end’ wordt aldus tot een van de vele tautologieën die Krijgelmans’ werk zo geestig maken.

Maar wat is ‘Fastetikker’?

woensdag 4 mei 2022

De encyclopedieën van de val (2022)

 

isbn 9789079202850, 608 blz.
tweede druk (augustus 2022)
vormgeving:  ruttens–wille
addendum: de letter Y

 



A. 1. Eerste letter van ons alfabet. Heeft van de zijkant wat weg van een keukentrapje, dat men kan gebruiken om, zeg eens iets, beetrijpe appels te plukken die te lui zijn of principieel weigeren uit de boom te vallen. 2. Volgens Ludwig Wittgenstein in zijn prilste denkstadium is ‘A’ in elk geval dezelfde letter als ‘A’. Hallo? One more time, baby. Volgens zijn biograaf verklaarde de filosoof zo het verschil tussen tonen en beweren: ‘dat er verschillende dingen zijn (voorwerpen, feiten, relaties) kan niet worden beweerd, maar wordt getoond doordat er verschillende symbolen zijn, en het verschil daartussen kan onmiddellijk worden gezien’. 3. Eerste letter van het Griekse en het Fenicische alfabet. Door spellingshervormingen is uit beide woorden wel iets weggevallen: alpha werd alfa, en aleph werd alef.

Aaliyah. Ik vind het verstandig om in een encyclopedie zo snel mogelijk onbekendheden te bespreken. Het gaat hier om een R&B-zangeres, die zeer jong, om niet te zeggen minderjarig, trouwde met de producer van haar debuutplaat Age Ain’t Nothing But A Number, R. Kelly (in een belendend universum rinkelt een sacristiebelletje, ‘I Believe I Can Fly’) en op tweeëntwintigjarige leeftijd in augustus 2001 na de opname van een videoclip op het Bahama-eiland Abaco neerstortte in een tweemotorige Cessna. ‘Come back in one piece’ was haar laatste hit. Vrede over Aaliyah, wij danken u voor de aandacht en oefenen onze vingers verder in Ctrl-C.

Aalmoes. Bijbelse, niet-overheidsgestuurde, op toeval en charme berustende bijdrage aan het levensonderhoud, ten gunste van mensen die bedelaars worden genoemd, te verkrijgen door een knieval (indien de bedelaar van dienst nog beschikt over knieën). Volgens de van oorsprong Schotse filantroop Andrew Carnegie, die in Amerika van katoenspinner miljardair was geworden, voor bijna honderd procent verspild geld. Sprekend over charity to-day becijferde hij dat van duizend dollar er beter 950 dollar in zee zou worden gesmeten. Heil zij met hem die vruchtbaar aan defensie betaalde om niet in de Burgeroorlog te vechten. In 2020 kwam het bericht dat het woord ‘aalmoes’ uit de nieuwe Bijbelvertaling zou wegvallen, omdat niemand het nog zou kennen. In plaats daarvan het educatieve ‘gift uit barmhartigheid’. Taalkundige Marc van Oostendorp vermoedde dat dit laatste woord evenmin breed bekend is, maar minder ongunstige associaties had. ‘“Aalmoes” heeft een bijklank van armoedigheid. Dat je iemand een bananenschil toewerpt, en dat die daaraan mag likken.’

Aanbod. Dat wielrenner Stig Broeckx meer dan duizend dagen na zijn doodsmak en revalidatie krijgt, om mee te doen aan de Paralympische Spelen. Hij bedankt er vriendelijk voor, want voelt zich ‘voorlopig nog beperkt genoeg’ om te participeren. Wel had hij zich erbij neergelegd zijn geheugen kwijt te zijn. Of zoals een van zijn medisch begeleiders het uitdrukte: ‘Zijn harde schijf is helemaal gewist.’

Aandachtsboog. Woord voor de hoeveelheid concentratie die mensen kunnen opbrengen. Ze zou afnemen, onder druk van de technologie die steeds kan storen met een nieuwe prikkel (bij wie dit toelaat). Zo worden mensen minder scherp, op wat er rondom in de wereld gebeurt, jegens de naaste, een tekst. Ze treffen minder vaak doel bij het detecteren van onrecht, hulpvragen en intenties. Er ontgaat dus voortdurend, sijpelt weg, reduceert. Blust dat de scheppingsdrang, of wakkert het dat aan? Tegen het woord zou ik veeleer ‘aandachtsspanne’ zeggen, zodat het explicieter een wapen wordt dat een gebruiker behoeft. Maar wie per ongeluk in de roos schiet is geen native American. Ook kan een te zacht schot de pijl alsnog laten vallen uit het gewenste punt.

 

Niemand ontsnapt aan de zwaartekracht. Op aarde regeren wetten die ons neerduwen, tot het graf erop volgt. Minstens zo onzalig eindigen verlangens. Honger naar kennis leidt in de Bijbel tot de zondeval en de vliegdrang van Icarus vindt voltooiing op de zeebodem.

Is het ooit goed? De een valt voor het vaderland, de ander voor de liefde, een derde voor het grote geld. Even doeltreffend leert de zwaartekracht over geschiedenis. De twintigste eeuw zou vervroegd zijn gestopt met de val van de Berlijnse Muur, de eenentwintigste eeuw zou vertraagd zijn gestart met ingestorte broedertorens in New York.

Voelen we opluchting of ontsteltenis wanneer niets of niemand ontkomt? Er zijn sporters, zatlappen, acteurs, schoonheden, miljardairs, dromers, timmerlui en wie niet. Marc Kregting geeft ruimte aan al hun verhalen. Vaak zijn ze komisch, bij vlagen dramatisch. De pijn van een afgrond is anders dan die van een bananenschil.

Trouw aan zijn schrijverschap dat meer dan een kwarteeuw beslaat, tast Kregting de taal wanhopig af. Onderweg slaat de bodem onder zijn leven weg. Het geheugen moet hem overeind helpen. Zo is De encyclopedieën van de val meteen een eerste autobiografie, een bron van wetenswaardigheden en een fust vol kolder.

De reis door dit boek begint overal, direct. Een traject van A tot Z kan ook. Elke route brengt zowel vederlichte als loodzware ervaringen teweeg. De grappen, het verdriet en de wonderen die hier zijn verzameld bieden stof voor talloze romans.

 

‘Grote termen die nog een beetje in de lucht blijven hangen. Een tonen van veelzijdigheid.’ (Jelle van Baardewijk, De nieuwe wereld)

‘Ik maak van De Encyclopedieën van de Val het bladerboek dat het is en raad dat iedere koper van dit prachtige boek aan. Struin met de deur in huis door deze ‘stof voor talloze romans’ en lees waar het deze keer open valt …. en zo ook je mond.’ (Rob H. Bekker, Bazarow)

‘deze encyclopedie ondergraaft zichzelf, maar net daardoor ontstaat betekenis. Er valt hier iets menselijks te begrijpen.’ (Jan-Bart Claus, rekto:verso)

‘Personages en plot werken voor Kregting als een dwangbuis (…) een soort ‘encyclopedie’, die soms veel weg heeft van een woordenboek, dan weer lijkt op een verkorte autobiografie. Bijvoorbeeld als het gaat over zijn eigen problematische literaire carrière. (…) vaak potsierlijke lemma’s. Vooral die over de underdog in de samenleving zijn goed vertegenwoordigd.’ (Wim Fievez, NBD Biblion)

‘een groots project (…) een humoristisch, absurdistisch boek vol losse beschrijvingen waarin telkens de kwetsbare positie van de mens wordt benadrukt.’ (Rosan Hollak, NRC Handelsblad)

‘Extreem belezen, zeer slim, grappig, spitsvondig (…) Een levenswerk. Een aanrader’ (Ruth JoosBrommer op zee)

‘Zeshonderd pagina’s tellend traject van A tot Z, waarin auteur-criticus Marc Kregting inventariseert hoe niemand zomaar ontsnapt aan de zwaartekracht. (…) Kregting weeft autobiografische elementen doorheen de zowel lichtvoetige, ironische als doodernstige lemma's.’ (Dirk Leyman, De Morgen)

‘Innemend zijn de autobiografische fragmenten (…). Uit elk lemma spreekt Kregtings obsessionele liefde voor taal: ‘Nippertje, Het. Mogelijk te vinden in de buurt van de valreep.’ De teksten zijn onderhoudend, bij momenten hilarisch en zelfs leerrijk. Kregtings ‘valencyclopedie’ is een originele krachttoer, een wonderlijke ode aan de verticaliteit.’ (Laurent De Maertelaer, HUMO)

‘Van de grootste, beste, grappigste, stilistisch meest superieure en helaas nog steeds onbekendste nog levende auteur van de Lage Landen!’ (Laurent de Maertelaer, Goodreads)

‘Kregting verschuilt zich achter zijn valse bescheidenheid. Dat kan overigens ook vermakelijk uitpakken, zoals wanneer hij zijn pretentieuze titel belachelijk maakt. (…)  Ik heb enorm veel personen en kwesties langs zien komen waarvan ik geen benul had, maar ik moet na het uitlezen ook constateren dat ik me weinig herinner van de gepresenteerde kennis. Wat ik me wel uitstekend kan herinneren is hoe het er met Marc Kregtings geestelijke en lichamelijke gezondheid voor staat. Dat bewijst eens te meer dat het boek niet als naslagwerk is bedoeld, maar als autobiografische literatuur.(Arjen Mulder, de Nederlandse Boekengids)

‘Zijn omschrijvingen (die vaak veel langer zijn dan de voorbeelden, soms een halve pagina) zetten je aan het denken en maken je aan het lachen (hoewel ze eerder absurd dan satirisch zijn), en bestaan vaak uit waarnemingen, anekdotes, mijmeringen en herinneringen. Een bladerboek om diagonaal te lezen.’ (Raymond Noë, Boekenkrant) 

‘Ik geloof dat Kregting, iemand die zijn hele loopbaan aan alle genres heeft willen ontsnappen. met de encyclopedie in zijn vorm gevallen is. (…) Van de Nederlandse literatuur is de essayistiek mijn minst favoriete genre. Er zijn maar weinig schrijvers die iets anders proberen te schrijven dan soms misschien wat langere columns. Kregting staat alleen al daarom op eenzame hoogte.’ (Marc van Oostendorp, Neerlandistiek.nl)

Een van onze allerbeste essayisten van de voorbije decennia (…) een absoluut uniek boek, dat bovendien verschillende boeken in zich draagt. Met deze encyclopedie koopt de lezer tegelijk een geschiedenis van de sport, een kroniek van de populaire cultuur en een overzicht van de moderne letterkunde. Maar even goed is het boek een vervormd filosofisch traktaat’ (Jürgen Pieters, Doorbraak)

‘Dit heerlijke boek van Marc Kregting’ (Bieke Purnelle, Twitter)

‘Een prachtig boek. Honderden letterlijke vallen. Maar net zo verwonderlijk, en te bewonderen, zijn Kregtings bruggetjes naar andere vallen. Taalinvallen. (…) Als lezer blijf je scannen, wat dit boek zo verslavend maakt. Je slaat het open en begint waar je wil. Een veel geestiger boek valt niet te vinden.’ (Rik Van Puymbroeck, De Tijd)

‘een fantastisch bevrijdingsproject: namelijk om poëzie, in de brede zin van dat woord, gaande van verhaspelingen tot liedteksten en gedichten, te lezen buiten het ‘officiële’ kader van een dichtbundel (…) Het is een boek om in de lijnbus te lezen, op een vol terras of in een drukke treincoupé, omdat in elk lemma het geroezemoes van de meest diverse stemmen doorklinkt’ (Daniël Rovers, De Standaard)

‘Helemaal verliefd op geworden. Er is geen boek dat hierop lijkt. Een poging het onuitputtelijke in alles te vinden. Een ontzettend grappige schrijver. Een naslagwerk als je niet weet wat je wilt weten’ (Stan, Hijman ongerijmd)

‘Een encyclopedie is een verzameling, liefst zo volledig mogelijk, van zekere kennis, er zijn feiten en er zijn analyses die daarop gebaseerd zijn, uiteraard zijn er ook ideologische encyclopedieën, de Katholieke en de Vlaamse zijn daarvan een voorbeeld maar ook deze willen een totaaloverzicht van het ingenomen domein geven. De ambitie van Kregting gaat veel verder : de val is de zijnstoestand van de mens, de ambitie is dus al bij voorbaat gevallen : onmogelijk is het dit te omvatten, toch is daar het streven, zeker wanneer we beseffen dat elk lemma een ander kan verbergen. (…) waar ‘vroeger’ de religieuze aanvaarding deugdzaam was, de nederigheid dienend, is het synoniem al veel minder deugdzaam – men moet zich niet neerleggen bij de feiten die fouten zijn – dit is de militante (niet te verwarren met de activistische) cultuur waaruit Kregting stamt en die hij (tegen beter weten in) in stand wil houden – de kritische filosofie toegepast op de cultuur, de literatuur (…) dat de encyclopedie in haar geheel en in sommige lemma’s tot een antikapitalistisch manifest uitgroeit en dat dit gedaan wordt via de taal (…) Ook mag er niets vergooid worden – dit is dan het project van Marc Kregting : de mens bewaren is de maatschappij behoeden – denk scherp, weet weinig.’ (Johan Velter, sfcdt 1, 2, 3)