woensdag 2 februari 2011

J.M.H. Berckmans (2001)

De kornetten en trompetten van Jericho

ter nagedachtenis van Jan Kostwinder


`En kontakt moet ge hebben. Kontakt is het allerbelangrijkste dat er bestaat. Als ge geen kontakt hebt zijt ge dood. Gij zult misschien denken dat ge 't beter weet maar kontakt hebt ge nodig. Zonder kontakt kunt ge niet bestaan.' In deze monoloog uit Het zomert in Barakstad (1993) van J.M.H. Berckmans ziet de lezer een tragische dronkeman lallen. Verder bladerend door het werk van de Antwerpse schrijver plaatst hij hem tussen laveloze soortgenoten met permanent kastekort, dégénerés in cafés en stempellokalen, omringd door sociale werkers en deurwaarders en schoonheden wier houdbaarheidsdatum is verstreken. Hij ruikt de geur van koffie met brood en spek (op hoogtijdagen biefstuk met friet), besmeurde kleren en kotsplakkaten. Alles stevent af op de ondergang, iets waarvoor Berckmans van stonde af de term defaitisme reserveerde die hij gul door zijn werk heeft gestrooid. Het verlatene trekt aan het oog voorbij, droefenis, de dood die te verkiezen lijkt boven het leven.
De lezer waant zich een socioloog van de skid row.
Tegelijk hoort hij de dronkeman die, zoals de overlevering wil, altijd de waarheid zegt. De woorden zijn op zo'n wijze geordend dat het gedram van mensen die ver boven hun tax zitten maximaal tot uitdrukking komt. In vijf zinnen beweert de hoofdpersoon feitelijk steeds hetzelfde, een functionele herhaling met varianten. Via zijn oren voelt de lezer een ongemak ontstaan, dat zich fysiek over hem uitspreidt. Zo'n effect kan louter worden gesorteerd door strengheid. De monoloog komt dan ook uit een verhaal waarbij in de schaduw van de hoofdpersoon een als Jean-Marie aangeduide schrijver figureert, uit wie een beeld ontstaat van een professional, iemand die zijn vak doodserieus neemt. Als Jean-Marie uit een kroeg wordt gesmeten, is de krenking dubbel: `dat hij een bekende schrijver is en naar Humo en naar De Morgen zou schrijven.' Bovendien blijkt hij ter voorstudie van de hoofdpersoon een bandopnemertje te hebben laten meedraaien aan de bar. Het aldus verkregen materiaal moet Jean-Marie hebben geoptimaliseerd tot skaz.
Het verhaal heet `Aantekening over De Beuckelaer Jean-Pierre.' Dat doet kinderlijk en bescheiden aan, maar het is ook zakelijk. Een oefening in literatuur, die Antwerpen de grimmige naam Barakstad heeft verleend.
Over het werk van Berckmans ligt een schijn. Hij zou bloemrijke anekdotes serveren over wat door hygiënische hoofden `de onderkant van de samenleving' wordt genoemd. Voor het werk in kwestie kan die term niet letterlijk genoeg genomen worden. Het ware hoofdpersonage bij Berckmans lijkt de reet, soms met een guitig, de dood in de pot brengend anglicisme `ashool' geheten. De meest frequent gepleegde handeling is het afvegen van de poep na een boodschap, iets wat wegens ontbreken van toiletpapier, acute diarree of vergaande verwaarlozing veelal tot mislukken gedoemd is. Louter de kapitalen waarin Berckmans BROEKSCHIJTERIJ heeft vervat staan pal. Voeg daar een autodatering als `het tijdperk van de latrine' aan toe, grinnik over `mijn rectum plus quam perfectum van de vuiligheid' en een mythe is geboren. Berckmans' werk kan erdoor gaan gelden als document humain, met authenticiteit als keurmerk.
Ik op mijn beurt wil geenszins voorbijgaan aan de onafzienbare ellende die Berckmans reveleert, maar evenmin aan de literatuur die hij ervan heeft gemaakt. Dan doel ik niet op een dirty realism, maar op iets wat klinkt. Dit kan esthetisch overkomen, zeker vanwege mijn onbekendheid met de Umwelt, het milieu en dialect dat Berckmans opvoert. Café De Raaf is voor mij een naam die, om het lomp te stellen, eerder een gedicht van Edgar Allan Poe oproept. Bij die beperking wil ik toch staande houden dat ik als lezer nauwelijks enige afstand van deze teksten hoef te nemen om vooral vorm te zien.
Ik zou verder willen gaan: een op de inhoud gerichte aandacht voor hetgeen Berckmans publiceert lijkt, hoe paradoxaal ook, esthetisch en belust. Hoe moet ik het zeggen - het aanprijzen van een street credibility heeft iets van het detecteren van onkruid tussen trottoirtegels vanuit een wolkenkrabber. Wellicht kan ik de blikrichting in dit beeld benutten. Mijn twijfels richten zich op een verticale aandacht die in de tekst een aantal universalia waarneemt. Die benadering ziet voorbij aan de horizontale lijnen, uitzaaiingen ter plekke, die specifiek zijn voor literatuur, en ook voor dit oeuvre. Weer anders gezegd: het verondersteld circulaire zal plaats moeten maken voor het feitelijk lineaire. Ondanks alle zever die bij Berckmans vanwege slechtzittende tandprotheses wordt gestort, ondanks alle stront die vanwege incontinentie vloeit, blijft zijn taal hard, uitgehouwen.
Het is maar wat de lezer wil weten. Wanneer onder een verhaal staat `With a little help from Alfred Rosengarten Nevada', dan kan die naam aan een vriend worden toegeschreven en snellen er aldus gedachten naar het nummer van The Beatles, eventueel in de uitvoering van de populaire innemer Joe Cocker. Maar het onderschrift hoort bij de titel en die luidt `Hoe het is', naar een ascetische tekst van Samuel Beckett. Over diens Malone dies meldt Taxi naar de Boerhavestraat (1995) terloops: `Het einde van de westerse literatuur. Zo niet het allereerste begin.'