zaterdag 5 september 2009

De gendarme van Saint-Tropez (1993)


Het bedrog van de verrekijker

Een trap wordt louter bestegen met twee treden tegelijk. Hoewel zijn handelingen stelselmatig tijdgebrek verraden, is het voorstadium wel te herkennen. Twee opties: de kepie gaat strakker op (onbarmhartig jegens de dunne huid boven de oorschelpen), hij steekt zijn hoofd vooruit. Welke beweging ook, ze heeft het meest van een spasme. Iets balt zich in hem samen. Een dierlijke kreet weerklinkt. Dan verplaatst alles zich naar de armen, waarin de ontlading volgt. Die moet men zien. ‘Alsof de film versneld wordt afgespeeld.’
Ludovic Maryvonne Cruchot is niet boos, hij is getroffen. Als wachtmeester van Saint-Tropez lijkt het zijn taak de secondewijzer tot stilstand te brengen, zijn roeping om hem te doen teruglopen. Wie dan nog denkt kan beter meteen begraven. Cruchots neutraalste blik weet een aan het maniakale grenzende toorn nauwelijks te verbergen. Voor een goed begrip van zijn doen en laten dient men zich ervan te vergewissen dat het meer een kwestie is van doen dan van laten. Ludovic Cruchot, agent in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Wanneer hij holt, lijken zijn benen afwezig; het zwaartepunt komt op schouderhoogte. Cruchot ís zijn armen.
In werkelijkheid behoren alle vier de ledematen toe aan Louis de Funès. Diens rol van wachtmeester besloeg een reeks van zes komedies: Le gendarme de Saint-Tropez (1964), Le gendarme à New York (1965), Le gendarme se marie (1968), Le gendarme en balade (1970), Le gendarme et les extra-terrestres (1978) en Le gendarme et les gendarmettes (1982). Waarom zoveel films rond hetzelfde personage? Vanwege het succes. Wat wil men met succes? Continueren. Er moet zoiets bestaan als de formule van Cruchot.
De wachtmeester is afkomstig uit een bergdorp. Meteen aan het begin van de cyclus verricht hij een arrestatie in de kerk, tijdens een dienst. Cruchot is een ware dienstklopper, hij slaapt soms in tenue. Onrecht wordt bestreden omdát het bestreden moet. Bij een dergelijke natuurwet gedijt Ludovic Cruchot. Het dorp is zijn biotoop. De zon gaat op, de zon gaat onder. Voor een waarom dient men de wereld in te gaan. Zoals Cruchot, wanneer hij wordt overgeplaatst naar de bruisende badplaats Saint-Tropez. De vraag rijst of hij zijn idioom kan handhaven.
Nee. Legt Ludovic Cruchot zich daarbij neer? Wederom zal een ontkennend antwoord moeten volgen. Waarmee het conflict in de films is geboren. Omstandigheden dienen zich te plooien naar de gendarme, nooit andersom. De stad moet verdorpt.
In de wereld volgens Cruchot geldt slechts orde. Een samenstel van voorschriften vormt zijn arcadia. Overtreders dienen te worden berispt noch gestraft; vermorzeld is het minste – dáárom. Hierop maakt de vleesgeworden drogreden één uitzondering: de wens van een meerdere, mits met het blote oog waarneembaar. De arrestatie in het godshuis greep dan ook plaats bij empirische ontstentenis van de Allerhoogste. Had Hij in de koorbanken gezeten, wist de wachtmeester zich werkeloos (tot Hij de andere kant opkeek). Geen tweede die zo hecht aan hiërarchie als Cruchot. Het gelijk ligt altijd in de tegenwoordigheid van de hoogste in rang.
Deze dubbele moraal wekt hypocrisie. Ludovic Cruchot bejegent zijn chefs met een stuitende nederigheid. Hij is een virtuoos in napraten. De luttele keren dat hij hun visie deelt, treedt betekenisverlies op. Vaker is hij gekrenkt – niemand zo recht in de leer als hij – en koelt dat legitiem op zijn ondergeschikten. In Cruchot gist een cumulatieve woede: de stompzinnigheden die zijn meerderen over hem hebben uitgestrooid verzamelt hij, met geheugen van een olifant. Zijn vierkoppige peloton (Berlicot, Fougasse, Tricard, Merlot) fungeert vervolgens als kwispedoor. Eigen tekortkomingen bespeurt hij bij één van hen, onverschillig wie; met een doorsnee dictator heeft hij gemeen dat aan zijn toorn een volstrekte willekeur ten grondslag ligt. Wanneer Ludovic echt in zijn element is, volkomen gedachteloos, wuift hij zijn assistenten weg met zijn kepie. Als vliegen. Bij het welslagen van een opdracht neemt Cruchot de volle verantwoording, die op zijn troepen wordt afgeschoven zodra het een fiasco blijkt. Achteraf weet hij het immer beter. Vooraf ook, maar ‘wij zijn slechts radertjes in een groter geheel’.
Zou hij zijn evenbeeld tegenkomen, hij sloeg hem terstond in de boeien.
Ludovic Cruchot is gekant tegen de vooruitgang, zedenverwildering en het verval der cultuur in het algemeen. Zijn dochter annex oogappel Nicole (Geneviève Grad), moederloos sinds de geboorte en op verleidensrijpe leeftijd, wordt door hem in kledij gehuld die een onberispelijke smaak dient te vertegenwoordigen en een noordpoolmentaliteit prijsgeeft. Schril steekt haar al te frisse lucht van dorpse deugden af tegen de omgeving. Haar leeftijdsgenoten, de films vonden hun oorsprong in de jaren zestig, tooien zich met bloemen, kralenkettingen, bonte hoeden, oorbellen, pluimen en zo meer: hippies. Zij zijn de natuurlijke, vleesgeworden vijand van Cruchot. Ook zonder kleding, dan heten ze nudisten. Waarom zijn ze vijand? Daarom. Omdat ze de belichaming zijn van vooruitgang, zedenverwildering en het verval der cultuur in het algemeen. Dirk Ayelt Kooiman heeft het verschijnsel wel eens beschreven: je zo hopeloos verstrikken in de betekenis die je aan dingen hecht, dat het feit als zodanig dat er aan voorafgaat vergeten wordt. Nudisten dragen slechts hun huid, de kleur van de werkelijkheid. De kleuren die de wachtmeester kan velen zijn grijs, beige, kaki. Op het hoofdbureau hangt een portret van De Gaulle; hij is het opperwezen, zijn naam ruist hooguit. Geen woorden maar daden.
Het middel heeft Ludovic Cruchot tot doel verheven. Elk spoor van chaos dient verdelgd. Hoe hoger hij komt, hoe makkelijker dit ideaal wordt te verwezenlijken. Zijn hartenwens is bij wijze van spreken geen lekker wijf, kapitale villa, achtgangenmaaltijd of Zwitserse bankrekening maar een herderlijke volmacht. Hij taalt naar een Zesde Republiek. Pas met Cruchot als sterke man kan er gelijkheid zijn. Waar zijn collega’s dagdromen van dappere daden om de ander te behagen, te delen, strijdt hij slechts ter meerdere glorie van zijn diepste zelf, de Vorm. Die mag gerust van zin verstoken zijn. Menselijkheid, leert de wachtmeester, is fataal. Twee assistenten brengen dat in de praktijk, als ze kilometers van de thuisbasis zonder vervoer komen. Ze krijgen een lift; nadat ze op de bestemde plaats zijn afgezet, slingeren ze de barmhartige chauffeur op de bon wegens mankementen aan de auto (onleesbaar kenteken, kapot linker voorlicht) en onverantwoordelijk rijgedrag (geen voorrang verleend).
Normen hanteert Cruchot niet voor het herstel van waarden. Desnoods wentelt hij zich door het slijk, zeker als zijn chef Gerber (Michel Galabru) zo beschikt. Dit strookt niet werkelijk met Ludovics enorme eergevoel. Hij is bij voortduring genoopt correcties aan te brengen. Zijn verblijf ten dienste van het algemene belang te Saint-Tropez ontaardt regelmatig in persoonlijke wraakacties. Op een gegeven moment weet hij Gerber te chanteren. De wachtmeester gebiedt aangesproken c.q. behandeld te worden als generaal – symptomatisch dat Gerber daar maar maarschalk van maakt. Cruchot is het niet genoeg: ‘maak je klein, nee nog kleiner’.
Bij deze rol buit De Funès zijn lengte maximaal uit. Langer dan 1.65 m zal hij niet zijn. Jean Girault, de regisseur van alle gendarmefilms, gebruikt veelvuldig het kikkerperspectief. Maakt dit de entourage overweldigend (Triumph des Willens), hier sorteert het vooral het ermee samenhangende, verzwegen effect: hoe nietig de mens is. Waarmee het gekwaak van Cruchot een klassiek minderwaardigheidscomplex zou compenseren. Zo’n mannetje, maar een stem... Anderszins tekent het letterlijk Ludovics wonderbaarlijke afstand tot de werkelijkheid. Wandelt hij door beschaduwde avenues te New York, glinsteren de toppen van de wolkenkrabbers in het zonlicht.
Het dagelijkse leven en de wachtmeester raken maar niet aan elkaar gewend. Telkens doen ze pogingen tot identificatie. De camera fungeert als intermediair. Ludovic Cruchot staat altijd midden in beeld, liefst uit vooraanzicht (close-up); voor hem wordt territorium gevorst, troepen geïnspecteerd (pan). Die bewegingen vloeien samen in één instrument: de verrekijker. In Le gendarme en balade worden fragmenten vertoond uit de drie voorafgaande films. Deze inbedding openbaart soms het vernauwde blikveld, de bioscoopbezoeker moet het stellen met de omtrekken van de verrekijker. Het ding is dan met terugwerkende gepromoveerd tot camera – en de bioscoopbezoeker tot wachtmeester. Tevens is de verrekijker Cruchots hulpmiddel tegen de nudisten. Nadat hij er hun naaktheid mee heeft geverifieerd, bepalen de respectievelijke posities in het landschap de strategie. Met als repeterende breuk dat aan de uitvoering iets schort. Nudisten betrapt de wachtmeester op heterdaad immer gekleed. Ludovic ziet nooit wat hij heeft gezien. In de termen van Kooiman: hij ziet betekenissen, geen feiten. Staat aan het zand verkleefd, twee armen met een lichaam.
De kardinale fout van Cruchot lijkt dat hij zien verwart met hebben. Deze jager schiet zijn prooi door een vizier zonder geweer. Liever smijt hij met kogels. ‘Hij wil zo graag.’ De wachtmeester is een geval van overorganisatie. Cruchots spervuur van fluitjes en gebaren veroorzaakt een inflatie van tekens. Hij priemt met twee vingers naar zijn ogen, wat scherp toezien moet beduiden en verblinding tot gevolg heeft. Misschien maar goed dat hij geen geweer heeft, een gerede kans dat de loop was omgebogen naar de schutter. Cruchots dadendrang leidt tot begoocheling. De zeldzame keer dat hij slaagt in een missie, is te verklaren uit een misverstand of een moment van onachtzaamheid. In de regel verslapt hij ooit. Waar op een driesprong het verkeer zichzelf regelt, stuurt een gendarme de zaak prompt in het honderd. Een bewonderenswaardige mate van overbodigheid kan Cruchots werkzaamheden niet worden ontzegd.
Zijn overgave laat zich ook in de liefde gelden. Ludovic heeft geen oogje op een vrouw, hij smacht. Niet winnen, maar gewonnen zijn. Wanneer de beminnelijke, geïnteresseerde Josepha informeert of hij kinderen heeft, antwoordt de weduwnaar dat hij een klein klein dochtertje opvoedt. Lijkt dit een tactische manoeuvre, dat Cruchot zich hiermee niet uit de markt wil prijzen – jeugdig type –, het kan goed een losse flodder zijn. Dat het hem ontviel zoals verliefden overkomt: iets even kleins als onschuldigs beweren, waarna het dilemma doemt daarvan de allengs groter wordende gevolgen (leugen om dubieus bestwil) te dragen, of zichzelf te ontmaskeren. Vanzelfsprekend verkiest de onkreukbare Cruchot het eerste.
Toch bijten ze elkaar een beetje, de liefde en Ludovic Cruchot. Aan een idylle valt niet te peuteren; ambtshalve is ze ronduit verdacht. De wachtmeester is een bundeling zintuigen. Cruchots lach als hij Josepha ma biche noemt, doet my bitch vermoeden. Poeslief, zoals zijn meerderen worden benaderd. Belangeloosheid mist domweg een doel. Wind strijkt over het strand van Saint-Tropez en Cruchot, bij wie de zenuwen óp de huid liggen, wordt geprikkeld. Dat is het principe achter de gehele cyclus: er is niets aan de hand, Ludovic grijpt in en raakt verzeild in de onmogelijkste toestanden.
Problemen kent hij niet, hij schept ze immers. Staat de wachtmeester te boek als een speurder, in feite is hij een komische figuur. Inclusief het klassieke shot uit het genre: camera onbewegelijk gericht op een schutting, eerst rijzen kepies, dan spiedende gezichten. Ook het omgekeerde geschiedt. Cruchot achtervolgt in New York een man die zijn entrecote heeft gejat. Na een dolzinnig dansgevecht (persiflage op West Side Story) herovert hij zijn lapje vlees. De man blijkt een zware, voortvluchtige crimineel te zijn. En de wachtmeester floreert – buiten diensttijd. Die neiging tot absurdisme spreekt ook uit een scène, waarin Ludovic geld weghaalt uit een kluis. Het aanpalende portret van Josepha krijgt een bokkiger gelaatsuitdrukking naarmate hij meer bankbiljetten pakt.
Cruchots activiteiten ademen vooral de geest van de jongeling. Josepha, bij wie hij geruststellend onder de plak zit, behandelt hem dienovereenkomstig. Een operatie tegen nudisten krijgt de codenaam Konijn, zijn chef Grote Beer enz. Ludovic kan ook vreselijk mokken. Wanneer de complete gendarmerie van Saint-Tropez op non-actief is gesteld, koestert hij in zijn privémuseum een originele straatkei, mei 1968. Cruchot voelt zich verbannen. Zijn temperament wordt getergd. Hij bevuilt zijn auto moedwillig om hem te kunnen wassen, het volstaat niet. In de maatschappij moet iets ondernomen. Desnoods ondermijning van het gezag, zolang dat toch – nog – niet in zijn handen is. Ludovic sluit een pact met de duivel, helpt de nudisten tegen de nieuwe gendarmes. Zolang de armen maar bewegen. Hij versaagt nooit, blijft abnormaal zichzelf.
Tegelijk is Ludovic Cruchot op jaren. Zijn absolute leeftijd schommelt tussen 55 en 60, vervroegde uittreding dreigt. Jarenlange werkervaring is omgeslagen in betweterigheid die door de jongere garde amper wordt geaccepteerd. Dé vrees van de districtscommandant, er kunnen zelfstandige troepen ontstaan: ‘Straks richten ze nog een vakbond op.’ De gendarmefilms zijn opzichtig reactionair; een bevroren moraal, bedolven onder een moemakende meligheid. Dat is iets wat De Funès vertegenwoordigt: de ondergrens van wat nog grappig is. In Arnon Grunbergs Blauwe maandagen staat een rangorde, je ging naar films van Chaplin, dan naar Tati of Buster Keaton of de Marx Brothers, ‘en als er helemaal niets anders was, Louis de Funès.’ Dit geldt voor ouderen en voor de jeugd. Verzin een vooroordeel, de gendarmes beelden het uit. Le gendarme et les gendarmettes staat in het teken van een experiment met stagiaires – meisjes. Eén hunner is zwart, Cruchot krijgt terstond een fantasie met hoog takkietakkiegehalte: dansen in rieten rokje, gekruiste botjes op het hoofd. Achteraf blijkt ze de geen voorkeursbehandeling wensende dochter van een Afrikaanse president te zijn (het rijk heet Boungawa), wat een ander licht op de zaak moet werpen. Het ligt er dermate dik bovenop, dat het etiket ‘seksistisch’ de eigen mond afplakt. En uiteraard beheersen de dames de stiel beter dan hun gelouterde collega’s, die een principieel amateurisme voorstaan. In de schutkleur van hun uniform vallen ze op.
Waar loert het gevaar? De personages van de cyclus kampen met een alomtegenwoordige taal. Eén agent wordt in Le gendarme se marie duizelig van de reclameteksten (curieus dat dan een T-shirt met merknaam wordt opgetrokken, waarna, ondanks de nudistentraditie, voor het eerst een blote tiet in beeld komt). ‘Reclame is de pest van de moderne tijd,’ weet de burgervader van Saint-Tropez.
Werkelijk penibel wordt het als in Le gendarme et les extra-terrestres buitenaardse wezens de badplaats bevolken, die als twee druppels lijken op de bewaarders van de openbare orde. Wel hebben ze metalen lichamen; de enige wijze om hun valsheid vast te stellen is op hen te slaan. Ze klinken hol. ‘Wij zijn de laatste redding van de beschaving’, verklaart Cruchot namens de originelen tegenover de kopieën. De wezens zijn louter hulzen, het schort hun in alle opzichten aan inhoud. Dat uitgerekend Cruchot hen daaraan herinnert, mag een gotspe heten. Naarmate de cyclus vorderde, kreeg de regisseur meer vat op zijn karakter. Het werd gereduceerd tot een schema, de flagrantste eigenschappen uitvergroot. Ludovic: als mens een personage, als personage een hyperbool. Wie over hem schrijft, ontkomt moeilijk aan superlatieven.
De acteur Louis de Funès vereist als komiek, in al zijn films en zelfs in zijn beste momenten, een speciaal soort lach. Ik sprak zoëven over meligheid, maar daar heeft het intrinsiek weinig mee te maken. Om De Funès moet je je dwingen te lachen. Hij wil je een drempel over krijgen, waarna alle kritiek zinloos wordt. De toeschouwer dient in een toestand van volmaakte nostalgie te raken, in een tijd die hij niet kent maar waarvan hij zich in zijn mindere momenten een voorstelling heeft gemaakt. Een tijd zonder twijfels, met de lach in zijn oorsprong die, zoals Canetti toegaf, de vreugde bevat om een buit of een brok eten waarvan men zich zeker waant.
Stond wachtmeester Cruchot van meet af in een gespannen verhouding met godsafgevaardigden, halverwege kent hij als non verkleed de woorden van het requiem niet en in de slotfilm, waarin de computer zijn intrede doet, leest een moederoverste Marx. De teloorgang is compleet. De gendarmereeks bevat goede slechte afleveringen. Girault meende zich steeds meer stijlbreuken te kunnen permitteren. Ontwaart een agent opgeschoten motornozems bij een café dat natuurlijk ‘des Arts’ heet, verandert de setting in een saloon met cowboys en rokende colts. Aldus ontstaan tekenfilms. Ludovic Cruchot terroriseerde zijn omgeving. Hij groeide uit tot een reproduceerbare figuur. Zijn woede werd onschadelijk gemaakt, er kan zonodig om gegrinnikt omdat ze volkomen onredelijk is. ‘Mijn nee is definitief.’
Cruchot heeft zijn afkomst uit het bergdorp niet verloochend. In een gesloten wereld heerste een beschaving zonder civilisatie. Waar hij de grammatica ontwierp voor een gebarentaal.

de Biels iii/1 (mei 1993)